Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting te [plaats1] (PI). Eisers [naam eiser1] en [naam eiser2] hebben de functie van Medior bewaarder/complexbeveiliger; eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] hebben de functie van Senior bewaarder/complexbeveiliger.
Uit camerabeelden is gebleken dat op 6 en 7 oktober 2014 (steeds rond 23:30 uur) een PI-medewerker de portiersloge in loopt. Vervolgens gaat de voordeur van de PI open en loopt een onbekende man met een tas naar binnen. Deze man gaat ook door de eerste sluisdeur en draagt de tas met inhoud over aan een tweede PI-medewerker. De onbekende man verlaat vervolgens de inrichting. De tweede PI-medewerker loopt met de tas de inrichting in, en de eerste PI-medewerker verlaat de portiersloge. Eisers hadden op beide dagen nachtdienst, waarbij [naam eiser4] op beide dagen wachtcommandant was.
Op 10 oktober 2014 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen eisers en [naam vertegenwoordiger1] (Hoofd Veiligheid) over het gebeurde op 6 en 7 oktober 2014. Van deze gesprekken zijn verslagen opgemaakt, die niet door eisers zijn ondertekend of alleen voor gezien zijn ondertekend. Uit (een deel van) de verslagen komt naar voren dat er op deze dagen eten is besteld en bezorgd tijdens de nachtdienst.
Bij brieven van 24 november 2014 heeft de minister eisers laten weten dat hij van plan is om hen een (in die brieven nader genoemde) disciplinaire straf op te leggen, omdat zij zich op 6 en 7 oktober 2014 schuldig hebben gemaakt aan plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim houdt verband met het achterwege laten van de veiligheidsprocedure tijdens hun dienst op deze dagen. Eisers hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om hun zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken.
Bij primaire besluiten van 13 januari 2015 heeft de minister aan eisers [naam eiser1] en [naam eiser2] de voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van het verlagen van het salaris met één periodiek gedurende één jaar. Aan deze straf wordt de voorwaarde verbonden dat zij zich gedurende twee jaren niet schuldig mogen maken aan enig ernstig plichtsverzuim.
Bij primaire besluiten van 13 januari 2015 heeft de minister aan eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] de disciplinaire straf opgelegd van indeling in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt. Deze straf houdt in dat hun salaris wordt vastgesteld op een schaal behorende bij de functie van Medior bewaarder. Bij besluiten van 22 januari 2015 heeft de minister de primaire besluiten van 13 januari 2015 aangevuld, in die zin dat is bepaald dat de disciplinaire straf ingaat per 1 maart 2015. Deze besluiten hebben er ook toe geleid dat eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] hun functie van Senior bezwaarder per 1 maart 2015 niet meer mochten vervullen.
Bij de bestreden besluiten heeft de minister de primaire besluiten herroepen. De minister heeft aan eisers [naam eiser1] en [naam eiser2] de voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van het verlagen van het salaris met één periodiek gedurende één jaar. Aan deze straf wordt de voorwaarde verbonden dat zij zich gedurende één jaar niet schuldig mogen maken aan enig ernstig plichtsverzuim. De straf is ingegaan per 13 januari 2015, waardoor de straf wordt opgelegd tot 13 januari 2016.
Daarnaast heeft de minister aan eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] de voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van het verlagen van het salaris met twee periodieken gedurende twee jaar. Aan deze straf wordt de voorwaarde verbonden dat zij zich gedurende twee jaren niet schuldig mogen maken aan enig ernstig plichtsverzuim. De straf is ingegaan op 1 maart 2015, waardoor de straf wordt opgelegd tot 1 maart 2017. De minister heeft verder bepaald dat eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] per direct hun taken als Senior bewaarder kunnen verrichten. Daarnaast worden zij (kort gezegd) met terugwerkende kracht per 1 maart 2015 wederom bezoldigd volgens een schaal behorend bij de functie van Senior bewaarder.
2. De minister stelt zich in de bestreden besluiten, samengevat, op het volgende standpunt. Eisers hebben tijdens de nachtdiensten op 6 en 7 oktober 2014 gehandeld in strijd met hun taakomschrijving en de geldende werkinstructies. Een situatie tijdens de nachtdienst, waarbij een tas met inhoud zonder enige controle door een onbekend persoon fysiek wordt afgegeven aan een PI-medewerker, levert veiligheidsrisico’s op voor de gehele inrichting. De minister betwist de stelling van eisers dat de PI de gang van zaken met betrekking tot het bestellen van eten in de nachtdiensten al jaren tolereert. Er is niet gebleken van een staande praktijk. Er is sprake van ernstig toerekenbaar plichtsverzuim. Bij het bepalen van de strafmaat is meegewogen dat eisers [naam eiser1] en [naam eiser2] tot aan het plichtsverzuim goed en volledig hebben gefunctioneerd. Ten aanzien van eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] is meegewogen dat zij ten tijde van het plichtsverzuim de functie van Senior bewaarder bekleedden en derhalve extra verantwoordelijk droegen. Tevens is bij eiser [naam eiser3] meegewogen dat hij zich in een functioneringstraject bevond, en is bij eiser [naam eiser4] meegewogen dat hij extra verantwoordelijkheid droeg in zijn rol als wachtcommandant. Het dienstbelang weegt zwaarder dan het persoonlijke belang van eisers. De straf is niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3. Eisers voeren in beroep, samengevat, het volgende aan. Het vooronderzoek is niet volgens de gewone procedure verlopen en is niet transparant geweest. De camerabeelden tonen niet wat door de minister aan eisers is tegengeworpen. Er is niet vastgesteld of aannemelijk geworden dat eisers de verweten gedragingen hebben verricht. Bovendien werd de verweten gedraging jarenlang getolereerd/gedoogd.
Eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] hebben verder aangevoerd dat de minister bij hen ook een demotie heeft uitgevoerd, terwijl daar geen besluit aan ten grondslag lag. Eisers zijn dus dubbel gestraft. Zij zijn van mening dat die straf ten uitvoer is gelegd en feitelijk en gevoelsmatig niet meer te herstellen is.
4. Artikel 80 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) luidt – voor zover van belang – als volgt:
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR kan als disciplinaire straf worden opgelegd: vaststelling van het salaris op een bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal dat maximaal twee jaarlijkse periodieke salarisverhogingen minder bedraagt dan ingevolge de op hem van toepassing zijnde bezoldigingsregeling behoort te gelden, of indien voor het door de ambtenaar beklede ambt geen salarisschaal geldt, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
5. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de aan eisers [naam eiser1] en [naam eiser2] opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf van het verlagen van het salaris met één periodiek gedurende één jaar, alsmede de aan eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf van het verlagen van het salaris met twee periodieken gedurende twee jaren.
6. De rechtbank stelt vast dat de minister eisers verwijt dat zij tijdens de nachtdiensten op 6 en 7 oktober 2014 hebben gehandeld in strijd met de Werkinstructie Nachtdienst Beveiliger en de Werkinstructie Portier. De rechtbank dient te beoordelen of de aan eisers verweten gedragingen voldoende vast zijn komen te staan.
7. Eisers hebben gronden aangevoerd die zien op de door de minister gevolgde procedure. Zo zijn eisers van mening dat de camerabeelden niet gebruikt hadden mogen worden en dat Bureau Integriteit ten onrechte niet is ingeschakeld. Zij zijn het niet eens met de gang van zaken rond de met hen gevoerde gesprekken op 10 oktober 2014.
8. Wat betreft de stelling dat de camerabeelden oneigenlijk zijn gebruikt, wijst de rechtbank erop dat in afwijking van de strikte toetsingsmaatstaf voor bewijsmateriaal die in het strafrecht wordt gehanteerd, in het ambtenarentuchtrecht ruimere maatstaven gelden. Het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen is slechts dan niet toegestaan indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7462. Als er al sprake is van onrechtmatig gebruik van de camerabeelden, is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van ontoelaatbaar gebruik als hiervoor bedoeld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in en rond de PI camera’s aanwezig zijn ten behoeve van de veiligheid en eisers ervan op de hoogte zijn dat, naar mag worden aangenomen, voor dat doel camerabeelden worden gemaakt. 9. Verder is de rechtbank van oordeel dat er in dit geval geen noodzaak bestond tot een diepgaand of langdurig onderzoek naar de verweten gedragingen. De minister heeft in dit geval dan ook af kunnen zien van het inschakelen van Bureau Integriteit. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om de gespreksverslagen van 10 oktober 2014 buiten beschouwing te laten. Eisers hebben de inhoud van deze door hen niet ondertekende verklaringen betwist. Voorts zijn de verklaringen qua inhoud vrijwel gelijkluidend, zodat kan worden getwijfeld of de inhoud daarvan een juiste en volledige weergave is van hetgeen eisers zelf hebben verklaard in de gesprekken die op 10 oktober 2014 hebben plaatsgevonden.
Betrokkenheid op 6 en 7 oktober 2014
10. De rechtbank heeft eisers tijdens de zitting op 18 januari 2016 gevraagd naar hun betrokkenheid en rol bij de door de minister verweten gedragingen. Tijdens die zitting heeft eiser [naam eiser4] erkend dat hij op 6 oktober 2014 vanuit de ruimte van de voorportier de toegangsdeuren heeft bediend, heeft eiser [naam eiser3] erkend dat hij op 6 oktober 2014 de tas met eten heeft overgenomen van de bezorger, heeft eiser [naam eiser1] erkend dat hij op 7 oktober 2014 vanuit de ruimte van de voorportier de toegangsdeuren heeft bediend, en heeft eiser [naam eiser2] erkend dat hij op 7 oktober 2014 de tas met eten heeft overgenomen van de bezorger. Bovendien heeft eiser [naam eiser1] zijn rol bevestigd bij de gronden van bezwaar van 13 april 2015. Voor de rechtbank staat daarom afdoende vast dat alle eisers op enigerlei wijze betrokken waren bij de incidenten op 6 dan wel 7 oktober 2014.
De rechtbank laat niet onvermeld dat eiser [naam eiser4] tijdens de zitting van 2 maart 2016 als enige zijn betrokkenheid bij het gebeuren wederom heeft bevestigd. De rechtbank vindt het positief dat eiser [naam eiser4] in deze zijn verantwoordelijk blijft nemen, daar waar zijn collega’s geen openheid geven en zich beroepen op de in hun ogen onduidelijke videobeelden.
Werkinstructie Nachtdienst Beveiliger
11. De minister stelt dat eisers hebben gehandeld in strijd met de Werkinstructie Nachtdienst Beveiliger. Volgens de minister blijkt uit deze werkinstructie dat de schuifdeuren tijdens de nachtdienst gesloten dienen te blijven, en dat uitsluitend de in deze werkinstructie genoemde instanties worden toegelaten tot de inrichting, nadat alle veiligheidsvoorschriften zijn gevolgd.
12. In de Werkinstructie Nachtdienst Beveiliger staat – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Om 21:45 uur begint de nachtdienst […]. Bij aanvang nachtdienst zet men voordat men naar centraal post gaat de bediening van de voorportier over naar de centraal post door het indrukken ‘omschakelen naar cp’ en het vastzetten van de schuifdeuren. Bij einde van de nachtdienst zet men de bediening weer terug naar de voorportier door de knop ‘omschakelen naar cp’ weer uit te drukken. Men zet de schuifdeuren weer op automatisch openen. […] Bepaalde instanties kunnen te allen tijde toegang krijgen tot de inrichting. Dit zijn onder andere […]. Indien een dergelijke instantie zich aanmeldt bij de inrichting, dient men direct het dienstdoend managementlid in te lichten.”
De rechtbank overweegt dat uit de bewoordingen van de werkinstructie niet kan worden opgemaakt dat eisers hebben gehandeld in strijd met deze instructie. In de werkinstructie staat niet met zoveel woorden dat de schuifdeuren tijdens de nachtdienst altijd en onder alle omstandigheden gesloten dient te blijven. Bovendien regelt de werkinstructie dat bepaalde instanties te allen tijde toegang kunnen krijgen tot de inrichting. De rechtbank is gelet op de tekst en strekking van de werkinstructie van oordeel dat het daarbij niet gaat om een limitatieve opsomming, gelet op het gebruik van ‘onder andere’. Van een absoluut verbod tot het openen van de schuifdeuren tijdens de nachtdienst is de rechtbank dan ook niet gebleken, ook niet als het gaat om het bezorgen van eten.
Voor zover de minister zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat in de werkinstructie staat dat vanaf 21:45 uur uitsluitend personeel de inrichting naar binnen en buiten gaat, overweegt de rechtbank dat de minister hierin niet kan worden gevolgd. In de werkinstructie staat alleen dat de nachtdienst beveiliger als (een) primaire taak heeft ervoor te zorgen dat personeel de inrichting kan verlaten of betreden. Hierin kan niet worden gelezen dat alleen personeel de toegang heeft tot de PI tijdens de nachtdienst.
13. De rechtbank is van oordeel dat het verwijt dat eisers hebben gehandeld in strijd met de Werkinstructie Nachtdienst Beveiliger dan ook geen stand kan houden.
14. De minister stelt dat eisers hebben gehandeld in strijd met de Werkinstructie Portier. Volgens de minister blijkt uit deze werkinstructie dat eisers hebben nagelaten een controle op de inhoud van de tas uit te (laten) voeren door deze niet op het doorlichtingsapparaat te leggen.
15. In de Werkinstructie Portier staat – voor zover van belang – het volgende vermeld ten aanzien van het controleren van personeelsleden:
“[…] Verder is het toegestaan dat etenswaren in de hand (en zichtbaar voor de portier) mogen worden meegenomen door de detectiepoort. Echter als dit niet pieploos is, dient dit alsnog door het bagagedoorlichtingsapparaat te gaan. Tassen en verdere handbagage op het doorlichtingsapparaat zijn gelegd, hierbij letten of er in de handbagage/tassen geen metalen voorwerpen bevinden die op contrabande lijken. Bij twijfel vragen of het personeelslid even de inhoud van de tas of handbagage laat zien.”
De rechtbank heeft op de zitting van 2 maart 2016 de camerabeelden van 6 en 7 oktober 2014 bekeken. Ter zitting is door de minister toegelicht en door eisers niet ontkend dat men vóór de detectiepoort iets op het doorlichtingsapparaat dient te leggen, vervolgens door de detectiepoort dient te lopen, en aan de andere kant van de detectiepoort de gescande zaken van het doorlichtingsapparaat kan wegnemen. Gelet op de opstelling van het doorlichtingsapparaat, de looproute van eisers [naam eiser3] en [naam eiser2], alsmede de snelheid waarmee zij verder de inrichting in verdwijnen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de tas met eten op zowel 6 als 7 oktober 2014 niet door het doorlichtingsapparaat is gegaan.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat uit de werkinstructie blijkt dat etenswaren in de hand door de detectiepoort mogen worden meegenomen, overweegt de rechtbank dat het daarbij moet gaan om zichtbare etenswaren, zoals een appel of een boterham die in de hand wordt meegenomen. Uit de werkinstructie blijkt duidelijk dat tassen (dus ook tassen met etenswaren) op het doorlichtingsapparaat moeten worden gelegd.
16. Naar het oordeel van de rechtbank hebben alle eisers (doch niet op beide genoemde data, zie rechtsoverweging 18) op dit punt gehandeld in strijd met de Werkinstructie Portier, ofwel door na te laten de tas met etenswaren op het doorlichtingsapparaat te leggen, dan wel door dit (als voorportier) toe te staan.
17. Naar het oordeel van de rechtbank levert het handelen in strijd met de Werkinstructie Portier plichtsverzuim op. De rechtbank is niet gebleken dat het plichtsverzuim niet ten volle aan eisers kan worden toegerekend. De minister was dus bevoegd om aan eisers een disciplinaire straf op te leggen.
Evenredigheid disciplinaire straf
18. De rechtbank stelt vast dat de minister de opgelegde (voorwaardelijke) disciplinaire straf heeft gegrond op de omstandigheid dat (alle) eisers op zowel 6 als 7 oktober 2014 plichtsverzuim hebben gepleegd door te handelen in strijd met zowel de Werkinstructie Nachtdienst Beveiliger als de Werkinstructie Portier.
Voor de rechtbank staat echter alleen vast dat eisers [naam eiser3] en [naam eiser4] op 6 oktober 2014 (uitsluitend) de Werkinstructie Portier hebben overtreden, en dat ditzelfde geldt voor eisers [naam eiser1] en [naam eiser2], maar dan voor 7 oktober 2014. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee niet langer worden gezegd dat de opgelegde disciplinaire straf evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim, nu een deel van de verweten gedragingen in rechte geen stand kan houden.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat het bestellen van eten tijdens de nachtdienst al jaren plaatsvindt, dat collega’s (en enkele teamleiders in het verleden) op dezelfde wijze hebben gehandeld als eisers, en dat er nog nooit door de leiding is opgetreden, overweegt de rechtbank als volgt. Om van een gedoogsituatie te spreken, dient de minister dan wel de leiding van de PI op de hoogte te zijn van die situatie. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan niet gebleken. De minister heeft immers gemotiveerd betwist dat de gang van zaken met betrekking tot het bestellen van eten in de nachtdienst al vele jaren wordt getolereerd. Zo is de minister uit navraag bij de vestigingsdirectie, het Hoofd Veiligheid en de teamleiders van de PI niet gebleken dat deze op de hoogte waren van deze situatie of dat er sprake zou zijn van een staande praktijk. Het beroep van eisers kan op dit punt dan ook niet slagen.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de beroepen gegrond worden verklaard en zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen, met uitzondering van de proceskostenvergoeding in bezwaar. In het kader van de finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaken te voorzien.
De rechtbank ziet aanleiding om aan te sluiten bij het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, door aan eisers een waarschuwing op te leggen. De rechtbank ziet – net als de adviescommissie – geen aanleiding om een zwaarder gewicht toe te kennen aan de rol van eiser [naam eiser4] vanwege de omstandigheid dat hij op beide dagen wachtcommandant was, of de rol van eiser [naam eiser3] vanwege de omstandigheid dat hij zich in een functioneringstraject bevond. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eisers [naam eiser4] en [naam eiser3] als gevolg van dit incident in hun functioneren (onterecht) geconfronteerd zijn met een feitelijke demotie in de periode van 1 maart 2015 tot 9 juli 2015. Aan deze demotie lag, naar de rechtbank begrijpt, geen schriftelijk besluit ten grondslag.
20. De rechtbank zal gelet op al het voorgaande de primaire besluiten herroepen en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten.
Ten overvloede merkt de rechtbank het navolgende op. In deze uitspraak zullen de beroepen gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten worden vernietigd. De rechtbank heeft echter een aantal beroepsgronden uitdrukkelijk verworpen. Indien eisers daarin niet willen berusten, dienen zij hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.
21. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
22. De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 310,- per eiser.
De rechtbank verwijst daarbij naar het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Er wordt 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting. De rechtbank bepaalt de waarde per punt op een bedrag van € 496,-, acht het gewicht van de zaken gemiddeld, en vermenigvuldigt het bedrag met 1 omdat het om samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Bpb (en onderdeel C2 van de bij het Bpb behorende bijlage) gaat.
Daarnaast komen de reiskosten in beroep op basis van openbaar vervoer tweede klasse voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent voor eiser [naam eiser4] een bedrag van € 46,24, voor eiser [naam eiser3] een bedrag van € 40,48, voor eisers [naam eiser2] en [naam eiser1] een bedrag van € 46,62 ieder.