In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzet tegen een door de officier van justitie te Leeuwarden uitgevaardigd dwangbevel. Betrokkene heeft verzet aangetekend omdat hij stelde dat hij de inleidende beschikking en de daaropvolgende aanmaningen niet had ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de aanmaningen niet in het dossier aanwezig waren en dat de officier van justitie onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de aanmaningen daadwerkelijk naar het juiste adres zijn verzonden. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat hij de documenten niet heeft ontvangen, wat leidt tot de conclusie dat het dwangbevel niet rechtsgeldig is uitgevaardigd.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen ook gewezen op de noodzaak voor het CJIB/CVOM om de tweede aanmaning per aangetekende post te verzenden na adresverificatie in het GBA. Dit zou niet alleen veel verzetzaken kunnen voorkomen, maar ook bijdragen aan de rechtsbescherming van de betrokkene, zoals beoogd in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter heeft het verzet gegrond verklaard, het dwangbevel vernietigd en bepaald dat het griffierecht aan betrokkene moet worden terugbetaald.