Op 17 maart 2016 heeft de kantonrechter W.E.M. Verjans in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een zaak behandeld waarin betrokkene in beroep ging tegen een administratieve sanctie van € 90,- voor het rijden in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen. De sanctie was opgelegd omdat betrokkene op 29 januari 2015 om 11.12 uur zou hebben gereden op de Eerste Kruisweg, waar een geslotenverklaring van toepassing was. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van betrokkene, die ook ter zitting aanwezig was, aangevoerd dat hij als station manager werkzaam is voor het bedrijf [naam bedrijf] en dat hij zijn collega [naam getuige] heeft afgezet bij het bedrijf, wat volgens hem onder de definitie van bestemmingsverkeer valt. De getuige bevestigde dat hij door betrokkene bij het bedrijf is afgezet, maar kon geen exact tijdstip geven. De kantonrechter oordeelde dat de verweten gedraging onvoldoende was komen vast te staan. Hij overwoog dat de inspectie van de percelen door de gemachtigde, die inherent is aan zijn functie, ook als bestemmingsverkeer kan worden aangemerkt. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat betrokkene de verweten gedraging had begaan, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en de bestreden beslissing van de officier van justitie werd vernietigd. De zekerheidstelling van € 97,- diende aan betrokkene te worden terugbetaald. Tegen deze beslissing is voor betrokkene geen hoger beroep mogelijk.