ECLI:NL:RBZWB:2016:2293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
4482664 CV EXPL 15-7376
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantie tussenpersoon voor schade door niet verzekerde goederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde assurantie tussenpersoon. De eiser, die bij zijn moeder woonde, had een inboedelverzekering afgesloten voor zijn spullen die in een garagebox waren opgeslagen. Na een inbraak waarbij zijn hengelsportuitrusting en waterscooter werden gestolen, bleek dat deze spullen niet verzekerd waren. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagde, stellende dat de tussenpersoon tekort was geschoten in zijn zorgplicht door niet naar de woonsituatie van de eiser te vragen. De kantonrechter oordeelde dat de tussenpersoon inderdaad tekort was geschoten in zijn zorgplicht, omdat hij had moeten doorvragen naar de aard van het verblijf van de eiser bij zijn moeder. De eiser werd echter ook deels verantwoordelijk gehouden voor de schade, omdat hij niet had gemeld dat zijn verblijf tijdelijk was en hij op een ander adres ingeschreven stond. Uiteindelijk werd de gedaagde aansprakelijk gesteld voor 2/3 van de schade, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 3.133,33 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Tilburg
zaaknummer 4482664 CV EXPL 15-7376
vonnis van 13 april 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. [naam 1] ,
tegen
[gedaagde]
gevestigd te [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. [naam 2] .
Partijen worden door de kantonrechter hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
1.1
het tussenvonnis van 9 december 2015 en de daarin genoemde stukken;
1.2
een nadere akte van [gedaagde] waarbij productie 8 in het geding is gebracht;
1.3
de aantekeningen van de griffier van de comparitie na antwoord van 1 maart 2016.
Hierna is de uitspraak van het vonnis op vandaag bepaald.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert bij dagvaarding om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade, ten minste bestaande uit € 13.000,- en [gedaagde] te veroordelen om deze schade aan [eiser] te vergoeden.
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het schadebedrag van ten minste € 13.000,- tot aan de dag van de volledige betaling;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft [eiser] zijn eis in hoofdsom verminderd tot € 8.500,- inclusief btw, overeenkomstig het expertiserapport dat [gedaagde] als productie 8 heeft overgelegd.
2.2
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.

3.De beoordeling

3.1
Als gesteld en niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de overgelegde producties, staan de volgende feiten in rechte tussen partijen vast:
[eiser] is op of omstreeks 20 augustus 2013, samen met zijn moeder, naar het kantoor van [gedaagde] gegaan met het verzoek hem te adviseren over het sluiten van een inboedelverzekering voor spullen van hem, waaronder een hengelsportuitrusting en een waterscooter, die waren opgeslagen in een door hem gehuurde garagebox aan de [adres 2] . [eiser] heeft aan de heer [naam 3] van [gedaagde] meegedeeld dat hij bij zijn moeder inwoonde. Zijn moeder woont op het adres [adres 3] .
[naam 3] heeft de mogelijkheden geïnventariseerd en [eiser] meegedeeld dat het bij de verzekeringsmaatschappij ASR mogelijk was om de inboedel van de garagebox mee te verzekeren op een inboedelverzekering van de moeder van [eiser] .
Op advies van [naam 3] heeft de moeder van [eiser] op 24 augustus 2013 een aanvraagformulier ingevuld en ondertekend om bij ASR een inboedelverzekering af te sluiten voor haar inboedel en de in de garagebox aan de [adres 2] opgeslagen spullen.
ASR heeft daarop een polisblad afgegeven waarop is vermeld dat met ingang van
20 augustus 2013 is verzekerd de inboedel op het verzekerde adres [adres 3] , alsmede
“Inboedel op ander adres, € 13.000,00 [adres 2].
Op 11 januari 2014 heeft [eiser] geconstateerd dat in de garagebox was ingebroken, waarbij zijn complete hengelsportuitrusting en waterscooter zijn ontvreemd.
Op 13 januari 2014 heeft hij daarvan aangifte gedaan bij de politie. In de aangifte is als adres van [eiser] vermeld de [adres 4] .
Op 14 januari 2014 heeft [gedaagde] de schade op de inboedelpolis bij ASR gemeld.
Op 13 februari 2014 heeft [naam 4] , expert werkzaam bij [naam 5] in opdracht van ASR een bezoek gebracht aan [eiser] en zijn moeder en heeft hij ook de garagebox bekeken. In een expertiserapport van 19 maart 2014 heeft [naam 4] verslag gedaan van zijn bevindingen.
ASR heeft de schadeclaim afgewezen. In een e-mail van 4 april 2014 van [naam 6] , schadecoach bij ASR, aan [naam 3] is die beslissing als volgt gemotiveerd:
ToedrachtUit de schadestukken blijkt dat er visspullen en een waterscooter zijn gestolen uit een garagebox. Deze waterscooter en visspullen zijn eigendom van de heer [eiser] , de zoon van verzekerde.PolisdekkingOp de afgesloten verzekering zijn verzekerd de spullen van de op de polis genoemde verzekerde. Hieronder vallen ook de personen met wie verzekerde duurzaam en in gezinsverband samenwoont. De zoon van verzekerde is volgens eigen opgave woonachtig op de [adres 4] . Om deze reden valt hij niet onder “Wie zijn er verzekerd?” zoals genoemd in art. 1.1. Op deze verzekering is alleen de inboedel van verzekerde meeverzekerd en niet de spullen van een derde. Daarnaast valt een waterscooter ook niet onder de noemer inboedel, deze zou hoe dan ook niet onder deze polis gedekt zijn.”
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van de zorgplicht die zij als redelijk bekwaam en redelijk handelende tussenpersoon ten opzichte van [eiser] had. [gedaagde] , in de persoon van [naam 3] , heeft hem onjuist geadviseerd, waardoor de spullen van [eiser] in de garage achteraf niet verzekerd bleken te zijn op de inboedelverzekering van zijn moeder. Wat [eiser] stelt komt erop neer dat [gedaagde] had moeten weten dat het voor de vraag of de spullen verzekerd waren van belang was of zijn inwoning bij zijn moeder al dan niet tijdelijk was en of hij op het adres van zijn moeder was ingeschreven. Volgens [eiser] is niet besproken of de inwoning bij zijn moeder tijdelijk was en heeft hij ook niet meegedeeld dat hij stond ingeschreven op het adres van zijn tante in de [adres 4] , omdat hij niet wist dat dit relevant was en [naam 3] er niet naar heeft gevraagd. Dat had hij volgens [eiser] wel moeten doen, temeer omdat hij, toen hij op 20 augustus 2013 met zijn moeder bij [gedaagde] op kantoor kwam, op krukken liep, in verband met een ondergane knieoperatie. [eiser] stelt dat hij heeft gezegd dat hij vanwege de hulp en verzorging die hij nodig had bij zijn moeder was ingetrokken. [eiser] acht [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden doordat zijn spullen niet verzekerd bleken te zijn.
3.3
[gedaagde] betwist dat zij tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar als tussenpersoon rustende zorgplicht ten opzichte van [eiser] . Zij stelt dat [eiser] toen hij met zijn moeder bij [gedaagde] op kantoor kwam, heeft meegedeeld dat hij vanwege het verbreken van zijn relatie en vanwege de hulp en zorg die hij vanwege zijn knieoperatie nodig had weer bij zijn moeder was ingetrokken. [eiser] had zelf al geprobeerd een inboedelverzekering af te sluiten voor zijn spullen in de door hem gehuurde garagebox, maar was daar niet in geslaagd. [naam 3] heeft diverse verzekeraars benaderd, maar het bleek niet mogelijk een inboedelverzekering te krijgen voor uitsluitend inboedel in een garagebox. Uitgaande van de informatie van [eiser] dat hij weer bij zijn moeder inwoonde, heeft [naam 3] vervolgens de mogelijkheid geopperd om de spullen in de garagebox mee te verzekeren op de inboedelverzekering van zijn moeder. Die mogelijkheid bestond niet bij de verzekeraar waarbij de inboedelverzekering van zijn moeder op dat moment, via [gedaagde] , liep, maar wel bij ASR. Vervolgens is in overleg met de vorige verzekeraar de lopende inboedelverzekering van de moeder van [eiser] beëindigd en is ingaande 20 augustus 2013 door zijn moeder een nieuwe inboedelverzekering gesloten bij ASR, waarbij is aangegeven dat de spullen in de garagebox aan de [adres 2] meeverzekerd zijn.
[gedaagde] stelt dat zij pas nadat ASR de schadeclaim had afgewezen bekend is geworden met het feit dat de inwoning van [eiser] bij zijn moeder tijdelijk was en het feit dat hij ten tijde van het sluiten van de verzekering (en daarna) op een ander adres dan dat van zijn moeder was ingeschreven. [eiser] heeft dat niet aan [gedaagde] meegedeeld, terwijl duidelijk met hem is besproken dat hij zijn spullen in de garagebox alleen op de inboedelverzekering van zijn moeder kon verzekeren omdat hij bij zijn moeder inwoonde, aldus [gedaagde] . Voor zover er al sprake zou zijn van enige tekortkoming aan haar kant betwist [gedaagde] dat er causaal verband is tussen de door [eiser] gestelde schade en die tekortkoming. Zij stelt dat, wanneer de juiste informatie over het woonadres van [eiser] bekend was geweest, de spullen van [eiser] in de garagebox in het geheel niet te verzekeren waren geweest, zodat hij ook dan geen vergoeding zou hebben kunnen krijgen.
Wat betreft de hoogte van de door [eiser] gevorderde schade betwist [gedaagde] dat de waterscooter ten tijde van de inbraak in eigendom toebehoorde aan [eiser] . Voor deze scooter is namelijk met ingang van 19 juli 2013, ook via [gedaagde] , een watersportverzeke-ring afgesloten door mevrouw [naam 7] . [gedaagde] gaat er daarom van uit dat zij ook eigenaar was van die scooter.
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] toen hij zich tot [gedaagde] wendde om een inboedelverzekering voor zijn spullen in de garagebox te sluiten, niet was ingeschreven op het adres van zijn moeder, maar op het adres [adres 4] , waar een tante van hem woont. Op dat adres was [eiser] ingeschreven voordat hij omstreeks juli 2013 weer bij zijn moeder introk en ook daarna is hij daar ingeschreven gebleven. Tussen partijen is ook niet in geschil dat dit gegeven in het contact tussen [eiser] en zijn moeder en de heer [naam 3] van [gedaagde] niet aan de orde is geweest. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij ook niet expliciet heeft meegedeeld dat zijn verblijf bij zijn moeder tijdelijk was. Hij verklaart dat hem niet duidelijk was dat dit relevant kon zijn en dat [naam 3] er ook niet naar heeft gevraagd.
3.5
Van de zijde van [gedaagde] is desgevraagd verklaard dat er voor [naam 3] geen aanleiding was nadere vragen te stellen over de aard van het verblijf van [eiser] bij zijn moeder, omdat [eiser] meedeelde dat hij vanwege een relatiebreuk en de noodzaak van hulp en verzorging in verband met zijn knieoperatie weer bij zijn moeder was ingetrokken.
3.6
De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] , als redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon wetende dat dit relevant kon zijn, had moeten doorvragen naar de aard van het verblijf van [eiser] bij zijn moeder, of dat [eiser] uit eigen beweging had moeten melden dat zijn verblijf bij zijn moeder tijdelijk was en dat hij was ingeschreven op een ander adres.
3.7
Artikel 1.1 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden van ASR luidt
:”Verzekerd is de persoon die de verzekering met ons afsluit. Ook anderen met wie u duurzaam en in gezinsverband samenwoont zijn verzekerd.”
[gedaagde] , in de persoon van [naam 3] , moet geacht worden bekend te zijn geweest met die bepaling en de strekking daarvan. In de gegeven omstandigheden mocht hij er niet zonder meer van uitgaan dat aan die voorwaarde was voldaan en had hij nadere vragen moeten stellen aan [eiser] om zich daarvan te vergewissen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het gezien de leeftijd van [eiser] (destijds 27 jaar) en het feit dat hij al langere tijd zelfstandig elders had gewoond – wat [naam 3] duidelijk moet zijn geweest gegeven de mededeling van [eiser] (zie productie 5 bij de conclusie van antwoord, de
e-mail van [naam 3] aan ASR van 4 april 2014 14:58 ) dat hij vanwege een knieoperatie en verbroken relatie weer bij zijn moeder was ingetrokken –, niet vanzelfsprekend was dat zijn inwoning bij zijn moeder kon worden aangemerkt als
“duurzaam en in gezinsverband”samenwonend in de zin van voormeld artikel. Door geen nadere vragen te stellen over de woonsituatie van [eiser] , is [gedaagde] , in de persoon van [naam 3] , naar het oordeel van de kantonrechter in zoverre tekort geschoten in de zorgplicht die hij als tussenpersoon had ten opzichte van [eiser] en zijn moeder.
3.8
Anderzijds is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zelf mede schuldig is aan de onduidelijkheid over zijn woonsituatie en het feit dat [gedaagde] daarover geen volledige informatie had bij het afsluiten van de verzekering. Uit de stukken wordt niet duidelijk hoe lang [eiser] feitelijk bij zijn moeder heeft gewoond: in het expertiserapport van 19 maart 2014 (productie 8 bij de nadere akte van [gedaagde] , pagina 4) staat dat [eiser] aan de expert heeft verklaard – naar de kantonrechter aanneemt bij het bezoek van de expert aan [eiser] en zijn moeder op 13 februari 2014 – dat hij na zijn knieoperatie
“de laatste vier maanden”bij zijn moeder verblijft. Daarvan uitgaande zou [eiser] vanaf omstreeks begin oktober 2013 bij zijn moeder hebben gewoond. In de stukken stelt hij echter dat hij al in juli 2013 bij zijn moeder is ingetrokken. Wat daarvan zij, de onduidelijkheid over zijn woonsituatie is mede veroorzaakt door het feit dat [eiser] gedurende langere tijd ingeschreven is gebleven op een ander adres dan waar hij, naar zijn zeggen, feitelijk woonde. [eiser] had moeten begrijpen dat het van belang kon zijn te melden dat hij weliswaar tijdelijk bij zijn moeder inwoonde, maar dat hij officieel op een ander adres woonachtig en ingeschreven was. Hij had immers zelf reeds ervaren dat het niet mogelijk was een inboedel-verzekering af te sluiten voor uitsluitend een inboedel in een garage en uit de informatie die hij van [naam 3] had gekregen, heeft hij in ieder geval moeten begrijpen dat de mogelijkheid om zijn spullen op de inboedelverzekering van zijn moeder mee te verzekeren, afhankelijk was van het feit dat hij kon worden aangemerkt als wonend bij zijn moeder. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] zelf mede schuldig is aan het ontstaan van de schade, als gevolg van het niet vergoeden door ASR van de gestolen spullen.
3.9
De kantonrechter onderschrijft niet het standpunt van [gedaagde] dat er geen causaal verband is tussen haar tekortkoming en de door [eiser] geleden schade. Als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] verkeerde [eiser] in de veronderstelling dat zijn spullen in de garage verzekerd waren. Wanneer hij door [gedaagde] correct was geadviseerd had hij andere maatregelen kunnen treffen om eventuele schade te voorkomen of te beperken.
Te denken valt aan het in overeenstemming brengen van zijn inschrijving bij de gemeente met zijn (gestelde) feitelijke woonadres aan de [adres 3] of het elders onder-brengen van zijn spullen, zodanig dat ze wel te verzekeren waren. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] voor de geleden schade aansprakelijk is. De gevorderde verklaring voor recht kan in zoverre worden gegeven.
3.1
Over de hoogte van de schade heeft [eiser] met de expert onderhandeld en hij heeft ermee ingestemd de schade te begroten op € 3.800 inclusief BTW voor de waterscooter en € 4.700 inclusief BTW voor de hengelsportuitrusting. Wat betreft de waterscooter heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist (en onderbouwd met een afschrift van een door [naam 7] per 19 juli 2013 voor de waterscooter afgesloten verzekering) dat deze eigendom was van [eiser] . Het bewijs dat die scooter desondanks toch zijn eigendom was, rust op [eiser] , maar hij heeft niets overgelegd wat zou kunnen bijdragen aan dat bewijs. Desgevraagd heeft hij ter zitting ook niet kunnen aangeven over welke bewijsmiddelen hij zou kunnen beschikken. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding hem bewijs op te dragen. Er moet dus van worden uitgegaan dat in rechte niet is komen vast te staan dat de waterscooter zijn eigendom was, zodat het daarvoor begrote schadebedrag niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.11
De hoogte van de schade door het verlies van de hengelsportuitrusting is niet betwist, zodat kan worden uitgegaan van het bedrag van € 4.700,00 inclusief BTW. Omdat [gedaagde] handelt in de uitoefening van haar beroep en op haar uit dien hoofde een grotere verantwoor-delijkheid rust dan op [eiser] , is de kantonrechter van oordeel dat het aandeel eigen schuld van [eiser] in de schade kan worden gesteld op 1/3, zodat [gedaagde] een bedrag van € 3.133,33 aan [eiser] dient te vergoeden. De gevorderde wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, nu in het petitum van de dagvaarding geen datum is genoemd vanaf wanneer aanspraak wordt gemaakt op de rente.

4.De kosten

Omdat beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [gedaagde] tot een bedrag van € 3.133,33 aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade, als gevolg van de afwijzing van de schadeclaim door ASR;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het bedrag van € 3.133,33, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 september 2015 tot aan de dag van de volledige betaling;
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 13 april 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.