ECLI:NL:RBZWB:2016:2145

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
AWB 15_383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep werkgever tegen weigering IVA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen de weigering van een IVA-uitkering voor een ex-werknemer. De ex-werknemer had zich arbeidsongeschikt gemeld en het UWV had vastgesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de inschatting van de kans op herstel van de ex-werknemer. De rechtbank concludeerde dat de enige behandelmogelijkheid, klinische opname, niet reëel was gezien de weigering van de ex-werknemer en de gevolgen van zijn taalprobleem. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd en bepaald dat de ex-werknemer recht heeft op een IVA-uitkering met terugwerkende kracht tot 7 september 2011. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/383 WIA

uitspraak van 29 maart 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. C.T.M. Seijger,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam ex-werknemer], te [woonplaats2] , ex-werknemer.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 december 2014 (bestreden besluit) van het UWV inzake het recht van [naam ex-werknemer]
(ex-werknemer) op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Ex-werknemer heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. Bij beslissing van 30 juni 2015 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaald dat kennisneming van die stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 februari 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam persoon1] en drs. [naam persoon2] (bedrijfsarts).
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam persoon3] .
Ex-werknemer is niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ex-werknemer is werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Voor dat werk is hij uitgevallen op 22 oktober 2007. Een aanvraag voor een WIA-uitkering is destijds afgewezen. Ex-werknemer heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. Het beroep is ongegrond verklaard.
Op 7 september 2011 heeft ex-werknemer zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Bij besluit van 17 september 2013 (primair besluit) heeft het UWV aan ex-werknemer een WIA-uitkering toegekend met ingang van 7 september 2011 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Eiseres verwijst naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd.
Voorts verwijst zij naar de verklaring van bedrijfsarts [naam persoon2] van 14 september 2015. [naam persoon2] overweegt dat hij een casus ziet waarin sinds de negentiger jaren (door ex-werknemer) aangestuurd wordt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Medisch gezien is elke behandeling tot op heden zonder resultaat gebleven, uitgezonderd verblijf in Turkije met behoud van financiën. Het effect daarvan stopt zodra ex-werknemer terug keert in Nederland. In essentie is ex-werknemer daarom niet inzetbaar op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het UWV verbergt zich, aldus [naam persoon2] , achter de standaardoverweging dat “er meer dan een geringe kans is op herstel”. Dat dit naar het oordeel van [naam persoon2] nauwelijks voorkomt leidt er in ieder geval toe dat werkgevend Nederland middels premiedifferentiatie bijdraagt aan het begrotingstekort, aldus [naam persoon2] .
Eiseres vindt het enerzijds onbegrijpelijk dat in 2013 aan ex-werknemer een WIA-uitkering is toegekend, nu de ziekte respectievelijk de diagnose niet was te objectiveren. Verwezen wordt naar de toelichting van de bedrijfsarts en de expertise van de door het UWV ingeschakelde psychiater [naam persoon4] . Diverse opmerkingen van [naam persoon4] doen vermoeden dat ook bij hem twijfels bestaan bij het door werknemer getoonde ziektebeeld. Het is volgens eiseres niet te begrijpen dat het primaire besluit in stand is gelaten. Anderzijds moet worden vastgesteld dat er al heel lang sprake is van een situatie (stoornis) die niet reageert op een diversiteit aan therapieën en intensieve begeleiding/ondersteuning. Gelet op de duur/duurzaamheid van de klachten, en het therapieresistente of zelfs progressieve ziektebeeld (had) moet(en) worden geconcludeerd dat geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden en had aldus een IVA-uitkering moeten worden toegekend. Eiseres meent dan ook dat er duidelijk sprake is van een chronisch ziektebeeld, duurzaam bestaand, waarbij alle voorgestelde behandelingen geen effect hebben gehad. UWV kan en mag zich volgens eiseres niet verschuilen achter het standaardargument dat een depressie in principe behandelbaar is en om die reden geen IVA-uitkering in de rede ligt, nu die argumentatie gelet op de systematische weigering van klinische opname door ex-werknemer een louter theoretische is. Eiseres stelt dat het bestreden besluit bovendien onzorgvuldig is genomen, onredelijk en buitenproportioneel is en niet, althans onvoldoende, gemotiveerd.
3. In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer per 7 september 2011 heeft vastgesteld op 80 tot 100%
.
4. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of ex-werknemer medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
In artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIA is - voor zover hier van belang - bepaald dat, voor degene die aan het einde van de in artikel 54 bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, maar geen recht had op toekenning van een WGA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid, alsnog recht op die uitkering ontstaat.
In artikel 82, eerste lid, van de WIA is bepaald dat de eigenrisicodrager gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van de betaling van die uitkering draagt aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid.
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de ex-werknemer weliswaar volledig arbeidsongeschikt is, maar dat geen sprake is van een situatie van duurzame arbeidsongeschiktheid met aanspraak op een IVA-uitkering.
6.1
Het standpunt van het UWV dat ex-werknemer 80 tot 100% arbeidsongeschikt dient te worden geacht, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De verzekeringsarts heeft ex-werknemer gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen benutbare mogelijkheden als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek. Ex-werknemer heeft een ernstige psychische stoornis waardoor onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren bestaat. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van ex-werknemer neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 september 2013.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de informatie van psychiater [naam persoon5] van 21 mei 2014 bestudeerd. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts ex-werknemer gezien op de hoorzitting. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts een expertise laten verrichten door psychiater [naam persoon4] . Volgens de bezwaarverzekeringsarts is er vanuit medisch oogpunt onvoldoende grond om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er op termijn van langer dan één jaar kansen zijn op verbeterde beperkingen in mentaal opzicht als gevolg van geëigende behandeling daarvoor.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde
In zijn uitspraak van 1 oktober 2010, LJN BN9226, voegt de CRVB daar nog enkele nieuwe overwegingen aan toe.
Als een verzekerde in beroep komt tegen een besluit, waarbij op basis van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is vastgesteld dat geen sprake is van duurzaamheid van zijn arbeidsongeschiktheid, is het aan die verzekerde om zijn standpunt dat de prognose van de bezwaarverzekeringsarts niet deugdelijk was, voldoende te onderbouwen. Hij zal zich daartoe doorgaans bedienen van medische informatie die hij niet in bezwaar heeft kunnen inbrengen en die nieuw licht op zijn gezondheidstoestand werpen. De bestuursrechter zal deze informatie bij zijn beoordeling van de juistheid van het genomen besluit betrekken voor zover deze informatie betrekking heeft op de datum in geding. Daarbij is niet van belang dat de bezwaarverzekeringsarts toen hij tot zijn inschatting van de herstelkansen kwam met deze informatie niet bekend kon zijn. Ter beantwoording is de vraag of met de gegevens die bekend zijn geworden over de gezondheidstoestand van de verzekerde op de datum in geding de verwachting die behandelend artsen op dat moment hadden van een behandeling die zij hadden ingezet dan wel de redenen die zij toen hadden om een mogelijke behandeling achterwege te laten, het oordeel over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in stand kan blijven.
6.3.
Eiseres kan in haar hoedanigheid van werkgever geen medische informatie overleggen die nieuw licht op de gezondheidssituatie van de ex-werknemer werpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter wel terecht kanttekeningen geplaatst bij de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV.
De bezwaarverzekeringsarts concludeert in zijn rapportage van 14 oktober 2015 dat er op termijn langer dan een jaar kansen op verbeterde beperkingen in mentaal opzicht zijn als gevolg van een geëigende behandeling daarvoor. In het licht van bovengenoemde uitspraak van de CRVB mag van de bezwaarverzekeringsarts worden verwacht dat duidelijk wordt of een dergelijke behandeling is gericht op genezing, revalidatie of stabilisatie, waarbij het steeds gaat om een inschatting van mogelijke ontwikkelingen. In zijn algemeenheid geldt dat van een behandeling resultaat verwacht mag worden, tenzij er factoren zijn aan te wijzen waarvan bekend is dat die de prognose in negatieve zin beïnvloeden. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts bij de inschatting van de kans op herstel niet de vereiste onderbouwing heeft gegeven die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor ex-werknemer. De bezwaarverzekeringsarts stelt weliswaar vast dat er diverse behandelmogelijkheden zijn, maar noemt slechts één concrete behandelmogelijkheid, namelijk klinische opname. Volgens de rechtbank is klinische opname echter geen reële behandelmogelijkheid, nu ex-werknemer een dergelijke opname weigert en die weigering kennelijk al jarenlang door het UWV wordt geaccepteerd, althans niet gesanctioneerd. Bovendien bestaat volgens de behandelend psychiater een contra-indicatie voor klinische opname in verband met het taalgebrek. Ex-werknemer zal zich op een opname afdeling door het taalprobleem sterk geïsoleerd en angstig voelen waardoor zijn situatie alleen maar achteruit zal gaan. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts niet expliciet vermeld binnen welke termijn er kans op herstel is.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat ex-werknemer geruime tijd, er is al in 2007 sprake van een ziekmelding vanwege onder meer psychische klachten, vanaf 2011 spelen de onderhavige klachten, terwijl al die tijd – dus jarenlang - geen verbetering is opgetreden en ten slotte in zijn leeftijd (eiser is geboren in 1955), een bevestiging om te komen tot het oordeel dat geen sprake is van reële behandelmogelijkheden; althans in geval van ex-werknemer, enige reële kans daarop.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet verder aanleiding het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat ex-werknemer met ingang van 7 september 2011 recht heeft op een IVA-uitkering.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
9. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het inschakelen van de arts-gemachtigde en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van de arts-gemachtigde, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het primaire besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.488,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr T.B. Both, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.