In deze zaak hebben verzoekers, omwonenden van een perceel in Breda, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit, genomen op 29 februari 2016, handhaafde de eerder verleende omgevingsvergunning aan de vergunninghouder voor het bouwen van een atelier in zijn tuin. Verzoekers vreesden voor geluidsoverlast, chemische afvalproductie en parkeeroverlast door het gebruik van het atelier voor professionele doeleinden. Daarnaast stelden zij dat de vergunning in strijd was met de beleidsregels van het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter heeft op 5 april 2016 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 24 maart 2016 is vastgesteld dat de vergunninghouder de eerste verdieping van zijn woning voor kamerverhuur wil gebruiken, wat volgens de verzoekers de woonfunctie van de woning aantast. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beoogde gebruik van het atelier niet als een aan huis verbonden beroepsactiviteit kan worden aangemerkt, omdat de woonfunctie van de woning niet in overwegende mate behouden blijft. Dit leidde tot de conclusie dat de omgevingsvergunning voor het bouwen van het atelier niet kon worden verleend.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de aanvraag van de vergunninghouder voor de omgevingsvergunning afgewezen. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de verzoekers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.