ECLI:NL:RBZWB:2016:1788

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
AWB 15_7343
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering bijstandsbedrag wegens vermeend niet-wonen op opgegeven adres

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat zijn recht op bijstandsuitkering per 28 mei 2015 heeft ingetrokken en het teveel ontvangen bijstandsbedrag over de periode van 28 mei 2015 tot en met 31 juli 2015 heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft op 14 maart 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond op 7 maart 2016. Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank oordeelt dat het college de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag niet op een deugdelijke feitelijke grondslag heeft gebaseerd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en is het griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7343 PW

uitspraak van 14 maart 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2015 (bestreden besluit) van het college inzake het intrekken van zijn recht op een bijstandsuitkering per 28 mei 2015 en het terugvorderen van de ten onrechte ontvangen bijstand over de periode 28 mei 2015 tot en met 31 juli 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 maart 2016. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, geboren in [land] op [geboortedatum] , heeft sinds 14 mei 2014 een bijstandsuitkering. Hij ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande jongere.
Op 1 juni 2015 heeft eiser het college geïnformeerd dat hij per 28 mei 2015 verhuisd is naar de [adres] in [plaatsnaam] . Bij brief van 1 juni 2015 heeft het college eiser geïnformeerd dat een onderzoek wordt ingesteld om te kijken of er iets in zijn situatie gewijzigd is dat van belang is voor zijn uitkering. Op 4 juni 2015 en 24 juni 2015 heeft eiser schriftelijk informatie met betrekking tot zijn adreswijziging aangeleverd.
Na een gesprek met eiser op 16 juli 2015, heeft op dezelfde datum een huisbezoek plaatsgevonden. Bij brief van 17 juli 2015 heeft het college eiser verzocht uiterlijk
24 juli 2015 gegevens bij hen aan te leveren waaruit blijkt waar hij verblijft. Eiser heeft het college vervolgens schriftelijk gemeld dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres, [adres] te [plaatsnaam] , verblijft en dat hij daar een andere kamer huurt dan hij heeft laten zien tijdens het huisbezoek van 16 juli 2015.
Op 28 juli 2015 heeft het college een onaangekondigd huisbezoek afgelegd. Eiser was op dat moment niet aanwezig.
Bij besluit van 4 augustus 2015 (primair besluit I) heeft het college het recht op een bijstandsuitkering van eiser per 28 mei 2015 ingetrokken omdat hij niet woont op het door hem opgegeven adres. Tevens heeft het college vermeld dat eiser de teveel verstrekte bijstand over de periode 28 mei 2015 tot en met 31 juli 2015 moet terugbetalen.
Bij besluit van 13 augustus 2015 (primair besluit II) heeft het college besloten dat eiser een bedrag van € 505,37 moet terugbetalen voor teveel ontvangen bijstand in de periode
28 mei 2015 tot en met 31 juli 2015.
Op 9 augustus 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 augustus 2015. Op 19 augustus 2015 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 augustus 2015.
Op 16 september 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit zijn beide bezwaren ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft – samengevat – in beroep aangevoerd dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode in geding zijn hoofdverblijf had op het adres [adres] te [plaatsnaam] . De bevindingen van onderzoek van het college bieden geen toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat hij in de periode in geding daar niet woonachtig was. Het college heeft ten onrechte zijn recht op uitkering ingetrokken per
28 mei 2015 en een gedeelte van de ontvangen uitkering teruggevorderd. Er is sprake van een voor hem belastend besluit dus de bewijslast ligt bij het college.
Daarnaast is eiser van mening dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Er is geen sprake van financieel gewin en terugvordering leidt voor eiser tot onaanvaardbare onomkeerbare financiële gevolgen. Afweging van alle individuele omstandigheden in dit geval rechtvaardigt de conclusie dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
3. In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van rechtswege.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG.
In artikel 17, eerste lid, van de PW is – voor zover van belang – bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 53a, eerste lid, van de PW is – voor zover van belang – bepaald dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel bepaalt dat het college, in aanvulling op het eerste lid de belanghebbende kan verzoeken aan te tonen dat de feitelijke woonsituatie van hemzelf in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.
In artikel 53a, zesde lid, van de PW is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
In artikel 58, eerste lid, van de PW is bepaald dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat het college van de gemeente die bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. De rechtbank stelt vast dat ter beoordeling voorligt de periode tussen 28 mei 2015 en 31 juli 2015. De rechtbank moet beoordelen of de uitkering van eiser over deze periode terecht is ingetrokken, omdat hij niet woonde op het door hem opgegeven adres. Vervolgens dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of het college terecht overgegaan is tot terugvordering van het te veel ontvangen bedrag aan bijstand in deze periode.
Intrekking van het recht op bijstand per 28 mei 2015
4.1
De rechtbank overweegt dat de vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. Hieruit volgt dat het college in dit geval aannemelijk dient te maken dat eiser in de te beoordelen periode niet woonde op het opgegeven adres.
De rechtbank overweegt dat het college het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering heeft gebaseerd op een huisbezoek van 16 juli 2015 en een huisbezoek van 28 juli 2015. Het college heeft aangevoerd dat bij het huisbezoek van 16 juli 2015 in de door eiser aangewezen kamer geen persoonlijke bezittingen van hem zijn aangetroffen. Van de wel aangetroffen persoonlijke bezittingen kon eiser niet aangeven aan wie die toebehoorden. De rechtbank is van oordeel dat het college hierin terecht aanleiding heeft gezien voor twijfel of eiser op dit adres woonachtig was.
Vervolgens heeft het college op 28 juli 2015 opnieuw een huisbezoek afgelegd. Het college heeft aangevoerd dat tijdens dit bezoek ook niet is gebleken dat eiser op het doorgegeven adres woonachtig was. De rechtbank overweegt dat eiser tijdens dit huisbezoek niet aanwezig was. De hoofdbewoner heeft de kamer van eiser aangewezen. In die kamer is, weliswaar in plastic tasjes, post van eiser aangetroffen. Door de verbalisanten is verder geconstateerd dat er een matras met beddengoed op de grond lag en het een grote bende was maar de rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om op dat moment de conclusie te kunnen dragen dat eiser in de te beoordelen periode niet woonde op het opgegeven adres.
Hieruit volgt dat dit onderdeel van het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke (feitelijke) grondslag berust. Dit onderdeel komt voor vernietiging in aanmerking.
Terugvordering
4.2
De rechtbank is van oordeel dat ook het onderdeel van het bestreden besluit dat ziet op de terugvordering geen kan standhouden, nu de grondslag hiervoor, te weten de intrekking van het recht op bijstand per 28 mei 2015, is komen te vervallen.
5. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu de rechtbank geen mogelijkheid tot herstel ziet, ziet zij aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal de primaire besluiten van 4 augustus 2015 (intrekken recht op bijstand) en van 13 augustus 2015 (terugvorderen teveel ontvangen bijstand) herroepen.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
7. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.