ECLI:NL:RBZWB:2016:173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
C/02/307961 / KG ZA 15-766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Poerink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing executoriaal beslag op onroerend goed door hypotheekhouder

In deze zaak vordert ABN AMRO BANK N.V. de opheffing van een executoriaal beslag dat door de GEMEENTE GILZE EN RIJEN is gelegd op onroerend goed dat eigendom is van Hope Vastgoed B.V. De bank stelt dat het beslag onterecht is en dat de gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid door het beslag te handhaven. De gemeente voert verweer en stelt dat zij niet kan beoordelen of het beslag onrechtmatig is, omdat de bank de gevraagde documentatie niet heeft overgelegd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bank niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeente misbruik van haar bevoegdheid maakt. De vordering van de bank wordt afgewezen en de bank wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 14 januari 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/307961 / KG ZA 15-766
Vonnis in kort geding van 14 januari 2016
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H. Riemersma,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GILZE EN RIJEN,
zetelend te Rijen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Meuleman.
Partijen zullen hierna de bank en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 15 december 2015 uitgebrachte dagvaarding met drie producties;
  • de producties 1 tot en met 13 van de zijde van de gemeente, overgelegd bij akte van 7 januari 2016;
  • de productie 5 van de zijde van de bank, overgelegd bij faxbericht van 7 januari 2016;
  • de mondelinge behandeling op 7 januari 2016;
  • de pleitnota van de bank;
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Op de zitting heeft de bank verzocht als productie 4 een akte “levering met volmacht” in het geding te mogen brengen, die op voorhand niet tijdig (pas op de dag van de mondelinge behandeling) is toegezonden. Daartegen heeft de gemeente bezwaar gemaakt. Gelet op het tijdstip van toezending en de aard en omvang van de productie heeft de voorzieningenrechter deze geweigerd zodat deze geen deel uitmaakt van de gedingstukken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
De bank vordert samengevat -:
  • de opheffing van het door de gemeente ten laste van Hope Vastgoed B.V. gelegde executoriale beslag op het registergoed aan de [adres] te [plaatsnaam] (gemeente [gemeente 2] ), kadastraal bekend als Gemeente [gemeente A] , sectie [sectie] , nummer [nummer 1] , op straffe van een dwangsom;
  • de gemeente te verbieden beslag te leggen op voornoemd registergoed, alsmede op het registergoed, gelegen aan het [adres 2] te [plaatsnaam] (gemeente [gemeente 2] ), kadastraal bekend als Gemeente [gemeente 2] , sctie [sectie] nummers [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] , en het registergoed, gelegen aan het [adres 3] te [plaatsnaam] , gemeente [gemeente 2] , kadastraal bekend als Gemeente [gemeente 2] , sectie [sectie] , nummer [nummer 6] , eveneens op straffe van een dwangsom,;
met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
2.2.
De gemeente voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- De onder 2.1 genoemde registergoederen behoren in eigendom toe aan Hope Vastgoed B.V. (hierna: Hope Vastgoed) en vormen een braakliggend, onbebouwd terrein waarop aanvankelijk appartementen en parkeerplaatsen gebouwd zouden worden.
- Bij hypotheekaktes van 10 januari 2007 en 7 juni 2011 heeft Hope Vastgoed ten behoeve van de bank een eerste recht van hypotheek verleend op de registergoederen tot zekerheid van betaling van een bedrag van € 1.700.000,=, te vermeerderen met 40 % voor rente en kosten. De vordering van de bank op Hope Vastgoed B.V. bedraagt per 22 oktober 2015 € 1.785.911,63 exclusief rente en kosten.
- De gemeente heeft op 26 april 2012 uit hoofde van een door haar aan Hope Vastgoed uitgevaardigd dwangbevel van 6 april 2011 ter zake van leges bouwvergunning executoriaal beslag laten leggen op het registergoed, gelegen aan de [adres 2] te [plaatsnaam] . De vordering van de gemeente op Hope Vastgoed waarvoor zij beslag heeft laten leggen, bedraagt per 1 oktober 2015 € 95.685,94 (hoofdsom € 85.436,36 en rente tot 1 oktober 2015 € 10.249,56).
- Bij brief van 30 september 2015 heeft de bank de gemeente verzocht om het door de gemeente gelegde beslag op het registergoed aan de [adres 2] te [plaatsnaam] op te heffen in verband met de verkoop door Hope Vastgoed van (onder andere) dat registergoed.
- Bij brief van 14 oktober 2015 heeft de gemachtigde van de gemeente aan de bank medegedeeld dat de gemeente bereid is om het beslag op te heffen onder de voorwaarde dat haar vorderingen op Hope Vastgoed worden voldaan. Namens de gemeente is tevens aangegeven vooralsnog niet aan het verzoek van de bank te kunnen voldoen, omdat het verzoek niet is onderbouwd met bescheiden. In dat kader is namens de gemeente verzocht om toezending van de koopovereenkomst tussen Hope Vastgoed en de koper, een recent taxatierapport, stukken waaruit blijkt dat een eventuele executoriale verkoop leidt tot een lagere opbrengst dan de koopovereenkomst die zou zijn gesloten en stukken waaruit blijkt dat Hope Vastgoed haar verplichtingen jegens de bank niet is nagekomen en waaruit de noodzaak blijkt om tot executoriale verkoop over te gaan. De gemachtigde van de gemeente heeft voorts aangegeven dat de verkoop van het perceel grond lijkt plaats te vinden binnen het kader van een herstructurering van Hope Vastgoed en dat als dat het geval is, Hope Vastgoed noch de bank een rechtens te respecteren belang heeft bij opheffing van het beslag.
- Bij brief van 16 oktober 2015 heeft de bank medegedeeld niet bereid te zijn om de gevraagde bescheiden af te geven.
- Namens de gemeente is bij brief van 21 oktober 2015 aangegeven dat het wegens het ontbreken van bewijsstukken voor de gemeente niet kenbaar is of handhaving van het beslag onevenredig is en dat de gemeente om die reden geen medewerking kan verlenen aan het verzoek van de bank tot opheffing van het beslag. De bank is voorts gewezen op de mogelijkheid van onderhandse verkoop bij parate executie.
- De bank heeft bij brief van 23 oktober 2015 alsnog een aantal stukken aan de gemeente toegezonden, waaronder de hypotheekaktes van 10 januari 2007 en 7 juni 2011, de opzegging door de bank van de geldlening d.d. 7 november 2012, hoofdelijke aansprakelijkstellingen van de bestuurders van Hope Vastgoed (de heren [man x] en [man y] ) in privé d.d. 24 juni 2013 en een taxatierapport van Colliers International van 9 juli 2013.
- Bij e-mail van 26 oktober 2015 is namens de gemeente aan de bank verzocht om toezending van een recent opgesteld taxatierapport en om mede te delen welke bedragen de bestuurders van Hope Vastgoed na hun hoofdelijke aansprakelijkstellingen in 2013 hebben afgelost en wat hun vermogenspositie is. Behoudens een actualisering van het eerder toegezonden taxatierapport uit 2013 heeft de bank de gemeente geen stukken meer toegezonden.
3.2.
De bank legt aan haar vordering tot opheffing van het beslag, kort gezegd, het navolgende ten grondslag.
[Rechtspersoon A] (hierna: [Rechtspersoon A] ) is bereid om voor de registergoederen, waaronder het registergoed aan de [adres 2] te [plaatsnaam] , een aanzienlijk hoger bedrag (€ 1.512.500,=) te betalen dan de getaxeerde verkoop- en executiewaarde (respectievelijk € 597.000,= en € 430.000,=). Door het beslag van de gemeente wordt de levering van de registergoederen aan [Rechtspersoon A] gefrustreerd. De bank heeft belang bij opheffing van het beslag, omdat haar vordering op Hope Vastgoed met de verkoop van de registergoederen aan [Rechtspersoon A] aanzienlijk zal worden afgelost, terwijl bij een (gedwongen) verkoop aan een derde met een veel lagere opbrengst rekening moet worden gehouden. Gelet hierop en op het feit dat de gemeente in geen enkel realistisch scenario enig bedrag op grond van haar beslag zal ontvangen, maakt de gemeente bij handhaving van het beslag misbruik van haar bevoegdheid.
De bank heeft een spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening, nu de kans bestaat dat [Rechtspersoon A] als koper zal afhaken indien de registergoederen niet binnen een afzienbare tijd aan haar kunnen worden geleverd.
3.3.
De gemeente voert, kort gezegd, het navolgende verweer.
Door het executoriaal beslag te handhaven maakt de gemeente geen misbruik van haar bevoegdheid. Doordat de bank de gemeente de gevraagde bescheiden, waaronder de gestelde koopovereenkomst en een recent taxatierapport, niet ter beschikking heeft gesteld, is het voor de gemeente niet kenbaar of handhaving van het beslag onevenredig is gelet op de rechtens te respecteren belangen van de gemeente bij handhaving van het beslag in relatie tot de gestelde belangen van de bank bij opheffing daarvan. Niet kan worden uitgesloten dat het registergoed aan de Laagstraat een hogere opbrengst kan genereren waarmee zowel de bank als de andere schuldeisers kunnen worden betaald. Hoewel aan de bank de wettelijke verhaalprocedure van artikel 3:268 BW ter beschikking staat, wil zij dat de gemeente het beslag opheft, zodat Hope Vastgoed zelf het registergoed kan verkopen. De gemeente hoeft daar in beginsel niet aan mee te werken, zeker niet nu zij slechts een beperkt onderzoek heeft kunnen verrichten en uit dit onderzoek geen redenen volgen op grond waarvan de gemeente zou moeten meewerken aan de opheffing van het beslag. De gestelde verkoop lijkt plaats te vinden binnen het kader van een herstructurering (de heer [man x] , bestuurder van de gestelde koper, is tevens bestuurder van Hope Vastgoed) met als enig doel het beslagvrij maken van het registergoed zonder de schuldeisers (met uitzondering van de bank) te voldoen.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang bij de door de bank gevraagde voorziening, opheffing van het door de gemeente gelegde executoriaal gelegde beslag, reeds voort uit de aard van de vordering.
3.5.
Opheffing van een executoriaal beslag kan aan de orde zijn als het beslag onrechtmatig is gelegd dan wel als sprake is van misbruik van bevoegdheid van de beslaglegger door het executoriale beslag onnodig te laten liggen of, zoals de bank stelt, door het niet meewerken aan royement van het beslag.
3.6.
Vooropgesteld dient te worden dat, zoals de gemeente terecht stelt, de wet in artikel 3:268 BW voorziet in een met waarborgen voor alle betrokkenen omklede procedure met betrekking tot het verhaal op het verbonden goed door de hypotheekhouder. Deze procedure kent twee mogelijkheden, te weten een openbare verkoop ten overstaan van de notaris of onderhandse verkoop met goedkeuring van de voorzieningenrechter. Uit het vijfde lid van artikel 3:268 BW volgt dat een andere wijze van verhaal door de hypotheekhouder op het verbonden goed niet mogelijk is. Door executoriale verkoop via de procedure van artikel 3:268 BW gaat een op het verbonden goed gelegd beslag teniet (artikel 3:273 lid 1 BW).
3.7.
In afwijking van voornoemde wettelijke procedure tracht de bank, zo stelt zij, in het onderhavige geval langs een andere weg de beschikking te krijgen over de opbrengst van het verbonden goed, namelijk via verkoop door Hope Vastgoed van de registergoederen aan [Rechtspersoon A] , waarbij Hope Vastgoed de verkoopopbrengst geheel laat toekomen aan de bank en de bank afstand doet van haar hypotheekrecht. De gemeente is als beslaglegger in beginsel niet gehouden om hieraan mee te werken. Er is geen rechtsregel op grond waarvan zij haar beslag dient prijs te geven. Dit kan echter anders zijn, indien zij bij een weigering tot medewerking aan de opheffing van het beslag geen rechtens te respecteren belang heeft. In dat geval maakt zij misbruik van haar bevoegdheid. Een dergelijk geval kan zich voordoen, indien sprake is van een rechtsgeldige onderhandse verkoop en zonneklaar is dat er geen uitzicht bestaat op (gedeeltelijke) voldoening van de vordering van de gemeente op Hope Vastgoed.
3.8.
Het is aan de bank om voldoende aannemelijk te maken dat de gemeente door handhaving van het beslag misbruik van haar bevoegdheid maakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de bank hierin niet geslaagd. In de eerste plaats heeft de bank nagelaten de door haar gestelde koopovereenkomst tussen Hope Vastgoed en [Rechtspersoon A] in het geding te brengen. Hierdoor is niet controleerbaar of de tussen Hope Vastgoed en [Rechtspersoon A] overeengekomen koopprijs ook daadwerkelijk het door de gemeente gestelde bedrag van € 1.512.000,- is. Evenmin is na te gaan of er door de betreffende partijen nog andere voorwaarden zijn overeengekomen die van invloed zijn geweest op de hoogte van de koopsom. Daarnaast roept het grote verschil tussen de door Colliers International getaxeerde (geactualiseerde) verkoopwaarde van € 597.000,- en de door de bank gestelde koopprijs van € 1.512.000,- vragen op, niet in de laatste plaats de vraag of de door Colliers Internationaal getaxeerde verkoop- en executiewaardes wel correct zijn. Er wordt op geen enkele manier inzicht gegeven in de wijze waarop de gestelde koopprijs tot stand is gekomen. De getaxeerde verkoopwaarde van € 597.000,- betreft immers slechts een actualisering van de door Colliers International in 2013 getaxeerde verkoopwaarde en een actueel taxatierapport ontbreekt. Zonder een toelichting van de betreffende partijen is bovendien voorshands volstrekt niet duidelijk waarom [Rechtspersoon A] bereid is om voor de registergoederen een uitzonderlijk hoog bedrag (in vergelijking met de getaxeerde verkoopwaarde) te betalen om de schuld van een ander, Hope Vastgoed, in te lossen. Die duidelijkheid wordt in elk geval niet geboden door de speculatie van de bank dat die bereidheid voortkomt uit een wens van [Rechtspersoon A] om de vordering van de bank op Hope Vastgoed te verlagen ten gunste van haar directeur-eigenaar [man x] die hoofdelijk aansprakelijk is voor die bankschuld. Immers, een dergelijk handelen lijkt niet logisch te sporen met enig vennootschappelijk belang van [Rechtspersoon A] .
3.9.
Nu over teveel zaken onduidelijkheid bestaat, kan niet van de gemeente worden gevergd dat zij haar beslag op het registergoed opheft. Anders dan bij de in artikel 3:268 BW geregelde verhaalprocedure is bij de weg die de bank wenst te volgen om (gedeeltelijke) voldoening van haar vordering op Hope Vastgoed B.V. (deels) te verkrijgen niet na te gaan of wel daadwerkelijk de hoogst mogelijke prijs betaald wordt. Voorshands kan dus niet worden uitgesloten dat de gemeente bij executie (gedeeltelijke) betaling van haar vordering zal ontvangen. De voorzieningenrechter komt dan ook tot het oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de gemeente misbruik van haar bevoegdheid maakt indien zij het beslag handhaaft.
3.10.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de door de bank gevorderde voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt en zal worden afgewezen.
De bank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Deze worden aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op:
Griffierecht € 613,00
Salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.429,00.
3.11.
De door de gemeente gevorderde nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten zullen worden toegewezen op na te melden wijze.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de gevorderde voorziening af,
4.2.
veroordeelt de bank in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.429,00, en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd, onder de voorwaarde dat de bank niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over voornoemde proceskosten en nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van Riel op 14 januari 2016.