4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op zaterdagnacht 11 mei 2013 werd rond 02.00 uur op een parkeerterrein aan de Alvarezlaan ten westen van het winkelcentrum Zuidpolder in Terneuzen een man gevonden. De man leek te zijn aangereden en was reeds overleden. Zijn rechterheup was volledig geluxeerd. Het onderlichaam van de man lag vanaf de heupen getordeerd en in het gelaat van de man waren rode/paarse verkleuringen te zien. Onder de man lag een plas bloed. Ook lagen om de man heen plastic brokstukken, donker van kleur, vermoedelijk afkomstig van een motorvoertuig.
Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn.Op camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 00.56 uur de in het winkelcentrum gelegen [naam horecagelegenheid] verliet en wegliep in de richting van de uitgang bij de supermarkt Lidl. Hij liep waggelend en was zeer onvast ter been. Om 00.57.10 uur is te zien dat [slachtoffer] zwalkend verder richting de uitgang liep en bijna tegen de toegangsdeur van Scapino viel. Hij wist zich net staande te houden en verdween uit het zicht van de camera’s.
Bij sectie werd het lichaam van een man gezien met ernstige bij leven opgelopen letsels als gevolg van heftig botsend geweld. Het geheel aan bij leven opgelopen letsels past bij een hoogenergetisch trauma op het lichaam ter hoogte van het bekken en de romp met daarbij waarschijnlijk secundaire letsels aan de rest van het lichaam. Deze bevindingen passen bij het aanrijden dan wel overrijden van het lichaam met een voertuig. De lokalisatie van de verwondingen past beter bij aanrijden dan wel overrijden in een liggende positie dan bij aanrijden in een staande positie. Het overlijden wordt als gevolg van de daardoor opgelopen weefselschade en het bloedverlies zonder meer verklaard.
Vast is komen te staan dat de op de plaats van het ongeval aangetroffen beschermkap van een radiator hoort bij een Ford Focus. Verdachte bleek in het bezit te zijn van een Ford Focus en hij was, net als [slachtoffer] , op vrijdagavond 10 mei 2013 in [naam horecagelegenheid] . Bij de auto van verdachte bleek het betreffende onderdeel van de beschermkap van de radiator te ontbreken en bleek de radiator te zijn ingedeukt.Op de auto van verdachte werd voorts bloed op de reservewielbak en bloed en weefsel op de benzinetank, leidingen en over de gehele lengte van de onderzijde van de auto aangetroffen. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wees uit dat hierbij sprake was van een match met het DNA-profiel van [slachtoffer] met een matchkans kleiner dan één op één miljard.
Vastgesteld is dat op de plaats van het voorval straatverlichting aanwezig was en deze straatverlichting in werking was en wit licht uitstraalde. Twee lichtmasten ter hoogte van het slachtoffer straalden echter geen licht uit. De weersgesteldheid was bij aanvang van het onderzoek ter plaatse helder, droog en bewolkt en er is geen reden om aan te nemen dat dit tijdens het ongeval anders zou zijn geweest.
Voorts is vastgesteld dat de schade aan de auto van verdachte passend is bij een overrijding van het slachtoffer. Gelet op het schadebeeld aan de auto is uitgesloten dat het slachtoffer in staande positie is aangereden. Het slachtoffer is waarschijnlijk in liggende toestand overreden. In de sporen vanaf nummerschild 6 tot aan de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen, is een beweging waarneembaar die passend is bij het overrijden van het slachtoffer. Hierbij is het aannemelijk dat het slachtoffer is overreden door de Ford, waarbij het lichaam onder dit voertuig is meegenomen tot in zijn eindpositie. De afstand van nummerschild 6 tot de eindpositie van het slachtoffer bedroeg circa 7,4 meter.
Verdachte heeft ter zitting verklaard in de nacht van 10 op 11 mei 2013 in zijn Ford Focus naar huis te zijn gereden, nadat hij bij [naam horecagelegenheid] was geweest. Het dimlicht van de auto stond aan en werkte normaal. Verdachte heeft verklaard niet te hebben gemerkt dat hij iemand zou hebben overreden. In het verleden is hij weleens over een zogenaamd broodje, een stuk beton, gereden hetgeen hij toen wel opmerkte.
Verdachte had die avond in [naam horecagelegenheid] drie bier en twee vieux cola gedronken.Ook bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij drie flesjes bier en twee vieux cola heeft gedronken.Verdachte heeft verklaard dat het zicht die nacht honderden meters was. Er was gewoon goed zicht en het was niet heiig.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte die avond naar schatting dezelfde hoeveelheid bier als hij heeft gedronken, ongeveer zes of zeven biertjes. Verdachte is een paar minuten na [slachtoffer] vertrokken uit [naam horecagelegenheid] .Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte die avond acht tot tien flesjes bier had gedronken.Door getuige [getuige 3] is bij de politie verklaard dat verdachte voor het besturen van de auto te veel had gedronken.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na het gebruik van alcohol in zijn auto is gestapt en vervolgens [slachtoffer] heeft overreden en meegesleurd aan zijn auto over een afstand van enkele meters. Als gevolg van dat ongeval is [slachtoffer] komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood (en daarmee van doodslag) dan wel schuld aan de zijde van verdachte.
Voor het bestaan van boos opzet bij verdachte op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] zijn geen aanknopingspunten in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt volgens jurisprudentie van de Hoge Raad dat daarvan sprake is wanneer verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij – in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen – de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten bewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen. Dat verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten bewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen kan, behalve op grond van de verklaring(en) van verdachte, worden aangenomen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in onderhavige zaak geen aanwijzingen dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden, maar toch die kans bewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen heeft. Van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] is dan ook niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde doodslag.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gelet op de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring in de zin van genoemde bepaling. Het verkeersgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een verkeersdeelnemer heeft onder meer de zorgplicht om goed op te letten op het overige verkeer en zich zodanig te gedragen dat andere verkeersdeelnemers geen gevaar lopen dan wel worden gehinderd. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin.
Voor de vaststelling dat sprake is geweest van roekeloosheid - de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld - moet sprake zijn van zodanige feiten en omstandigheden dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat dit verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als
roekeloos, gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
- Verdachte is in zijn auto gestapt na alcohol te hebben genuttigd. Verdachte heeft verklaard aanzienlijk minder te hebben gedronken dan door de getuigen is verklaard. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan hetgeen door de getuigen hieromtrent is verklaard en gaat uit van een hoger alcoholgebruik dan door verdachte is genoemd. Het door verdachte vermelde alcoholgebruik is bovendien op zichzelf ook reeds voldoende om vast te stellen dat verdachte verkeerde in een situatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW.
- Verdachte reed op voor hem bekend terrein. Derhalve mocht van verdachte worden verwacht dat hij rekening hield met de situatie ter plekke en zou anticiperen op plaatsen waar nodig, zoals bij bochten en blinde hoeken.
- Het zicht was, gelet op de aanwezige straatverlichting en de weersomstandigheden, goed. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat, zoals door de verdediging is betoogd, het zicht voor verdachte die nacht slecht was. Mocht dit wel het geval zijn geweest, valt het onder de verantwoordelijkheid van de bestuurder om hier zijn rijgedrag op aan te passen.
- Het ongeval heeft plaatsgevonden op een zodanig tijdstip dat verdachte kon verwachten nog andere verkeersdeelnemers tegen te komen.
- Verdachte is niet gestopt of uitgeweken, terwijl het slachtoffer op de weg lag, maar is met zijn auto over het slachtoffer heengereden. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met zijn zorgplicht als verkeersdeelnemer om goed op te letten op het overige verkeer en zich zodanig te gedragen dat andere verkeersdeelnemers geen gevaar lopen dan wel worden gehinderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de aanrijding moeten opmerken en zij heeft daarbij het volgende overwogen. Verdachte heeft, nadat hij het slachtoffer heeft overreden, zijn lichaam meegesleurd over een afstand van circa 7,4 meter, waarna hij zonder te stoppen of af te remmen om de schade te beperken, is doorgereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verklaring van verdachte dat hij niets van het overrijden van het slachtoffer heeft gemerkt, acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij het overrijden van een ‘broodje’ eerder wel heeft gemerkt. Daarbij komt dat verdachte steeds heeft verklaard dat het broodje, dat hij eerder in Gent had overreden, 25 centimeter hoog was. Pas ter zitting gaf hij – in tweede instantie – toe dat het een broodje van ongeveer 9 centimeter hoogte was geweest. Een menselijk lichaam heeft een aanzienlijk grotere hoogte.
Gelet op het voorgaande is het aan de schuld van verdachte te wijten dat het verkeersongeval dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid zich heeft voorgedaan, zodat hetgeen verdachte subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 reeds vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft overreden en zijn lichaam heeft meegesleurd over een afstand van circa 7,4 meter, waarna hij zonder te stoppen of af te remmen om de schade te beperken, is doorgereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verklaring van verdachte dat hij niets van het overrijden van het slachtoffer heeft gemerkt, acht de rechtbank in verband met het hierboven overwogene ongeloofwaardig.
Getuige [getuige 4] heeft het slachtoffer aangetroffen. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij in de nacht van 10 op 11 mei 2013 iets zag liggen op het parkeerterrein van winkelcentrum Zuidpolder in Terneuzen. Zij zag verder geen andere personen in de omgeving van die parkeerplaats. Vervolgens is ze langzaam om de persoon heengereden en heeft zij om 02.06 uur 112 gebeld.
Op grond van bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder feit 2.