ECLI:NL:RBZWB:2016:1490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
02-700178-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid en alcoholgebruik leidend tot dodelijk verkeersongeval

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2016, staat de verdachte terecht voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 11 mei 2013 in Terneuzen. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft het slachtoffer aangereden en vervolgens overreden, waarbij het slachtoffer is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte na het nuttigen van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol in zijn auto is gestapt en niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van doodslag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan roekeloosheid en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die de schade als gevolg van het overlijden van het slachtoffer vorderde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700178-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 maart 2016, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
1.
hij op of omstreeks 11 mei 2013 te Terneuzen opzettelijk [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, terwijl hij,
verdachte, een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank genuttigd had,
die [slachtoffer] al rijdend in een motorvoertuig aangereden en/of vervolgens met
dat motorvoertuig over die [slachtoffer] gereden en/of die [slachtoffer] enkele meters
met voornoemd motorvoertuig meegesleept/meegesleurd terwijl verdachte
voornoemd motorvoertuig (nog steeds) bestuurde, tengevolge waarvan die
[slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2013 te Terneuzen als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de
Alvarezlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval in hoge,
althans aanzienlijke, mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend
en/of ondeskundig, als volgt te handelen,
verdachte heeft:
- na het nuttigen van een ((zeer) grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank,
dit motorrijtuig bestuurd, en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen, en/of onvoldoende aandacht
gehad voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
- [slachtoffer] niet opgemerkt en vervolgens aangereden en/of overreden met
zijn motorrijtuig, en/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) een (flink) aantal meters over de grond gesleurd
en/of getrokken met zijn motorrijtuig, en/of
- ( vervolgens) met zijn motorrijtuig volledig over die [slachtoffer] heen gereden,
waardoor een ander (die [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de
toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de
Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel
gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van
genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Terneuzen op/aan de openbare weg,
de Alvarezlaan, op of omstreeks 11 mei 2013 tussen 1.11 uur en 2.07 uur
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een
ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood, danwel letsel en/of schade aan die
[slachtoffer] is toegebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Voor feit 1 primair dient vrijspraak te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, zoals nader toegelicht in de pleitnota, en wijst daarbij onder meer op het volgende. Voor het aannemen van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer is onvoldoende grond aanwezig.
Ook kan de exacte toedracht van het ongeval niet worden vastgesteld en kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een bepaalde mate van schuld aan de kant van verdachte. Er dient te worden uitgegaan van het feit dat er sprake is van verontschuldigbare onmacht. Bovendien heeft geen onderzoek van de adem noch van het bloed van verdachte plaatsgevonden. Daarnaast kan niet uitgesloten worden dat een andere auto het dodelijk letsel heeft veroorzaakt. Verklaringen van getuigen zijn onvoldoende om op een betrouwbare wijze tot een vaststelling van (de invloed van) het alcoholgebruik door verdachte te kunnen komen. Ten aanzien van feit 2 kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van het feit dat er een ongeval had plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op zaterdagnacht 11 mei 2013 werd rond 02.00 uur op een parkeerterrein aan de Alvarezlaan ten westen van het winkelcentrum Zuidpolder in Terneuzen een man gevonden. De man leek te zijn aangereden en was reeds overleden. Zijn rechterheup was volledig geluxeerd. Het onderlichaam van de man lag vanaf de heupen getordeerd en in het gelaat van de man waren rode/paarse verkleuringen te zien. Onder de man lag een plas bloed. Ook lagen om de man heen plastic brokstukken, donker van kleur, vermoedelijk afkomstig van een motorvoertuig. [1]
Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. [2] Op camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 00.56 uur de in het winkelcentrum gelegen [naam horecagelegenheid] verliet en wegliep in de richting van de uitgang bij de supermarkt Lidl. Hij liep waggelend en was zeer onvast ter been. Om 00.57.10 uur is te zien dat [slachtoffer] zwalkend verder richting de uitgang liep en bijna tegen de toegangsdeur van Scapino viel. Hij wist zich net staande te houden en verdween uit het zicht van de camera’s. [3]
Bij sectie werd het lichaam van een man gezien met ernstige bij leven opgelopen letsels als gevolg van heftig botsend geweld. Het geheel aan bij leven opgelopen letsels past bij een hoogenergetisch trauma op het lichaam ter hoogte van het bekken en de romp met daarbij waarschijnlijk secundaire letsels aan de rest van het lichaam. Deze bevindingen passen bij het aanrijden dan wel overrijden van het lichaam met een voertuig. De lokalisatie van de verwondingen past beter bij aanrijden dan wel overrijden in een liggende positie dan bij aanrijden in een staande positie. Het overlijden wordt als gevolg van de daardoor opgelopen weefselschade en het bloedverlies zonder meer verklaard. [4]
Vast is komen te staan dat de op de plaats van het ongeval aangetroffen beschermkap van een radiator hoort bij een Ford Focus. Verdachte bleek in het bezit te zijn van een Ford Focus en hij was, net als [slachtoffer] , op vrijdagavond 10 mei 2013 in [naam horecagelegenheid] . Bij de auto van verdachte bleek het betreffende onderdeel van de beschermkap van de radiator te ontbreken en bleek de radiator te zijn ingedeukt. [5] Op de auto van verdachte werd voorts bloed op de reservewielbak en bloed en weefsel op de benzinetank, leidingen en over de gehele lengte van de onderzijde van de auto aangetroffen. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wees uit dat hierbij sprake was van een match met het DNA-profiel van [slachtoffer] met een matchkans kleiner dan één op één miljard. [6]
Vastgesteld is dat op de plaats van het voorval straatverlichting aanwezig was en deze straatverlichting in werking was en wit licht uitstraalde. Twee lichtmasten ter hoogte van het slachtoffer straalden echter geen licht uit. De weersgesteldheid was bij aanvang van het onderzoek ter plaatse helder, droog en bewolkt en er is geen reden om aan te nemen dat dit tijdens het ongeval anders zou zijn geweest.
Voorts is vastgesteld dat de schade aan de auto van verdachte passend is bij een overrijding van het slachtoffer. Gelet op het schadebeeld aan de auto is uitgesloten dat het slachtoffer in staande positie is aangereden. Het slachtoffer is waarschijnlijk in liggende toestand overreden. In de sporen vanaf nummerschild 6 tot aan de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen, is een beweging waarneembaar die passend is bij het overrijden van het slachtoffer. Hierbij is het aannemelijk dat het slachtoffer is overreden door de Ford, waarbij het lichaam onder dit voertuig is meegenomen tot in zijn eindpositie. De afstand van nummerschild 6 tot de eindpositie van het slachtoffer bedroeg circa 7,4 meter. [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard in de nacht van 10 op 11 mei 2013 in zijn Ford Focus naar huis te zijn gereden, nadat hij bij [naam horecagelegenheid] was geweest. Het dimlicht van de auto stond aan en werkte normaal. Verdachte heeft verklaard niet te hebben gemerkt dat hij iemand zou hebben overreden. In het verleden is hij weleens over een zogenaamd broodje, een stuk beton, gereden hetgeen hij toen wel opmerkte.
Verdachte had die avond in [naam horecagelegenheid] drie bier en twee vieux cola gedronken. [8] Ook bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij drie flesjes bier en twee vieux cola heeft gedronken. [9] Verdachte heeft verklaard dat het zicht die nacht honderden meters was. Er was gewoon goed zicht en het was niet heiig. [10]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte die avond naar schatting dezelfde hoeveelheid bier als hij heeft gedronken, ongeveer zes of zeven biertjes. Verdachte is een paar minuten na [slachtoffer] vertrokken uit [naam horecagelegenheid] . [11] Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte die avond acht tot tien flesjes bier had gedronken. [12] Door getuige [getuige 3] is bij de politie verklaard dat verdachte voor het besturen van de auto te veel had gedronken. [13]
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na het gebruik van alcohol in zijn auto is gestapt en vervolgens [slachtoffer] heeft overreden en meegesleurd aan zijn auto over een afstand van enkele meters. Als gevolg van dat ongeval is [slachtoffer] komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de dood (en daarmee van doodslag) dan wel schuld aan de zijde van verdachte.
Voor het bestaan van boos opzet bij verdachte op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] zijn geen aanknopingspunten in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt volgens jurisprudentie van de Hoge Raad dat daarvan sprake is wanneer verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij – in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen – de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten bewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen. Dat verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten bewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen kan, behalve op grond van de verklaring(en) van verdachte, worden aangenomen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in onderhavige zaak geen aanwijzingen dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden, maar toch die kans bewust heeft aanvaard en op de koop toegenomen heeft. Van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] is dan ook niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde doodslag.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gelet op de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring in de zin van genoemde bepaling. Het verkeersgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een verkeersdeelnemer heeft onder meer de zorgplicht om goed op te letten op het overige verkeer en zich zodanig te gedragen dat andere verkeersdeelnemers geen gevaar lopen dan wel worden gehinderd. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin.
Voor de vaststelling dat sprake is geweest van roekeloosheid - de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld - moet sprake zijn van zodanige feiten en omstandigheden dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat dit verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Met betrekking tot de mate van schuld is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als
roekeloos, gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
- Verdachte is in zijn auto gestapt na alcohol te hebben genuttigd. Verdachte heeft verklaard aanzienlijk minder te hebben gedronken dan door de getuigen is verklaard. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan hetgeen door de getuigen hieromtrent is verklaard en gaat uit van een hoger alcoholgebruik dan door verdachte is genoemd. Het door verdachte vermelde alcoholgebruik is bovendien op zichzelf ook reeds voldoende om vast te stellen dat verdachte verkeerde in een situatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW.
- Verdachte reed op voor hem bekend terrein. Derhalve mocht van verdachte worden verwacht dat hij rekening hield met de situatie ter plekke en zou anticiperen op plaatsen waar nodig, zoals bij bochten en blinde hoeken.
- Het zicht was, gelet op de aanwezige straatverlichting en de weersomstandigheden, goed. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat, zoals door de verdediging is betoogd, het zicht voor verdachte die nacht slecht was. Mocht dit wel het geval zijn geweest, valt het onder de verantwoordelijkheid van de bestuurder om hier zijn rijgedrag op aan te passen.
- Het ongeval heeft plaatsgevonden op een zodanig tijdstip dat verdachte kon verwachten nog andere verkeersdeelnemers tegen te komen.
- Verdachte is niet gestopt of uitgeweken, terwijl het slachtoffer op de weg lag, maar is met zijn auto over het slachtoffer heengereden. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met zijn zorgplicht als verkeersdeelnemer om goed op te letten op het overige verkeer en zich zodanig te gedragen dat andere verkeersdeelnemers geen gevaar lopen dan wel worden gehinderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte de aanrijding moeten opmerken en zij heeft daarbij het volgende overwogen. Verdachte heeft, nadat hij het slachtoffer heeft overreden, zijn lichaam meegesleurd over een afstand van circa 7,4 meter, waarna hij zonder te stoppen of af te remmen om de schade te beperken, is doorgereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verklaring van verdachte dat hij niets van het overrijden van het slachtoffer heeft gemerkt, acht de rechtbank ongeloofwaardig, mede gelet op de verklaring van verdachte dat hij het overrijden van een ‘broodje’ eerder wel heeft gemerkt. Daarbij komt dat verdachte steeds heeft verklaard dat het broodje, dat hij eerder in Gent had overreden, 25 centimeter hoog was. Pas ter zitting gaf hij – in tweede instantie – toe dat het een broodje van ongeveer 9 centimeter hoogte was geweest. Een menselijk lichaam heeft een aanzienlijk grotere hoogte.
Gelet op het voorgaande is het aan de schuld van verdachte te wijten dat het verkeersongeval dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid zich heeft voorgedaan, zodat hetgeen verdachte subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 reeds vastgesteld dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft overreden en zijn lichaam heeft meegesleurd over een afstand van circa 7,4 meter, waarna hij zonder te stoppen of af te remmen om de schade te beperken, is doorgereden en het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. De verklaring van verdachte dat hij niets van het overrijden van het slachtoffer heeft gemerkt, acht de rechtbank in verband met het hierboven overwogene ongeloofwaardig.
Getuige [getuige 4] heeft het slachtoffer aangetroffen. Zij heeft bij de politie verklaard dat zij in de nacht van 10 op 11 mei 2013 iets zag liggen op het parkeerterrein van winkelcentrum Zuidpolder in Terneuzen. Zij zag verder geen andere personen in de omgeving van die parkeerplaats. Vervolgens is ze langzaam om de persoon heengereden en heeft zij om 02.06 uur 112 gebeld. [14]
Op grond van bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks11 mei 2013 te Terneuzen als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de
Alvarezlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos,
in elk geval in hoge,
althans aanzienlijke, mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend
en/of ondeskundig,als volgt te handelen,
verdachte heeft:
- na het nuttigen van een (
(zeer)grote) hoeveelheid alcoholhoudende drank,
dit motorrijtuig bestuurd, en
/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen, en
/ofonvoldoende aandacht
gehad voor het verkeer en
/ofde verkeerssituatie ter plaatse, en
/of
- [slachtoffer] niet opgemerkt en vervolgens aangereden en
/ofoverreden met
zijn motorrijtuig, en
/of
- die [slachtoffer] (vervolgens) een (flink) aantal meters over de grond gesleurd
en/of getrokkenmet zijn motorrijtuig, en
/of
-
(vervolgens)met zijn motorrijtuig volledig over die [slachtoffer] heen gereden,
waardoor een ander (die [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij verkeerde in de
toestand als bedoeld in artikel 8, eerste
of tweedelid van de
Wegenverkeerswet 1994
, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel
gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van
genoemde wet;
2.
hij,als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke
gedraging hij
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig had verricht en
welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Terneuzen op
/aande openbare weg,
de Alvarezlaan, op
of omstreeks11 mei 2013 tussen 1.11 uur en 2.07 uur
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij
wist ofredelijkerwijs moest vermoeden, een
ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood, danwel letsel
en/of schadeaan die
[slachtoffer] is toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert hij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Hij heeft bij zijn eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, zodat verdachte zijn baan en woning kan blijven behouden. Mocht de rechtbank een andere straf overwegen, verzoekt de verdediging dit in geheel voorwaardelijke vorm te doen en mee te wegen dat verdachte zijn rijbewijs reeds 9 maanden kwijt is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 11 mei 2013 een ongeval veroorzaakt, waarbij hij het slachtoffer met zijn auto heeft aangereden, over het slachtoffer heen is gereden en hem voorts meterslang met zijn auto heeft meegesleurd. Verdachte verkeerde hierbij onder invloed van alcohol. Voorts heeft verdachte, zonder dat hij uit zijn auto is gestapt of heeft geremd, de plaats van het ongeval verlaten en hierbij het slachtoffer, dat zwaar verwond is geraakt, in hulpeloze toestand achtergelaten. Het slachtoffer is vervolgens overleden. Door het handelen van verdachte moeten de nabestaanden van het slachtoffer leven met het verdriet om het verlies van het slachtoffer. Het is begrijpelijk dat zijn overlijden een niet op te vullen leegte heeft achtergelaten. Dit blijkt ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Verdachte zal evenwel ook moeten leven met de gevolgen van dit noodlottige ongeval en de wetenschap dat door zijn toedoen een man is overleden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich aan de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft willen onttrekken. Zij wijst daarbij op de leugenachtige verklaringen in het politieverhoor (zoals over de hoogte van het broodje), het zich verschaffen van een alibi door te melden dat hij op de fiets naar het café was gekomen en het zich indekken (vide de telefoongesprekken met [naam 1] en [naam 2] ) tegen de gevolgen van een erkenning van zijn wetenschap van het ongeval en zijn drankgebruik.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen van het handelen van verdachte en de mate waarin verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. De ernst van de feiten en de proceshouding van verdachte rechtvaardigen op zich een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist. Verdachte heeft niets gedaan om te trachten het leed van de nabestaanden te verzachten. De rechtbank houdt echter in het voordeel van verdachte rekening met de blanco justitiële documentatie van verdachte, het feit dat verdachte lang in onzekerheid heeft gezeten en het feit dat verdachte zich naar aanleiding van deze zaak onder behandeling van een psycholoog heeft moeten stellen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Elke verdachte heeft op grond van artikel 6, eerste lid, van het EVRM recht op afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn, te weten in beginsel twee jaar nadat de termijn een aanvang heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat die termijn in onderhavig geval is gaan lopen op 13 mei 2013, te weten de dag waarop verdachte in verzekering werd gesteld. De zaak werd voor het eerst op 2 maart 2016 op zitting aangebracht. Uit vorenstaande volgt dat in totaal op de datum van dit vonnis ruim twee jaar en tien maanden zijn verstreken sinds 13 mei 2013. Deze vertraging is niet aan verdachte te wijten. Dit betekent dat er in deze zaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim tien maanden. De rechtbank vindt het zeer kwalijk, voor zowel verdachte als de nabestaanden, dat het zolang heeft geduurd tot deze zaak op zitting is aangebracht. Gelet hierop zal zij een lagere straf opleggen dan zij zonder deze vertraging zou hebben gedaan.
Gelet op de bewezen verklaarde roekeloosheid van verdachte acht de rechtbank een lange ontzegging van de rijbevoegdheid aangewezen, ook al is aannemelijk dat verdachte daarvan hinder zal ondervinden bij zijn werk.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast legt zij aan verdachte op een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 5 jaar met aftrek van de periode dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van
€ 2.288,05 voor feit 1.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering volledig kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging verzoekt het toe te wijzen bedrag te matigen tot een bedrag van € 1.000,=, nu niet alle opgevoerde schadeposten, zoals de kosten in verband met het aanschrijven van de schuldeisers van het slachtoffer, in voldoende causaal verband tot het tenlastegelegde feit staan. Voorts zijn de gevorderde reiskosten, kosten met betrekking tot postzegels en telefoonkosten niet nader onderbouwd met bewijsstukken.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het betreft noodzakelijke kosten die zijn gemaakt ten gevolge van het overlijden van het slachtoffer.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de personenauto en de onderdelen daarvan aan verdachte toebehoren en de feiten zijn begaan met behulp van deze personenauto.
Gebleken is dat de overige voorwerpen aan het slachtoffer toebehoren, maar de nabestaanden geen behoefte hebben aan het ontvangen van deze voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176, 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde onder 1 subsidiair en 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wet;
ten aanzien van feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 5 (vijf) jaar;
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte door de officier van justitie ingevorderd is geweest in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 270043, 270612, 270614, 270616, 270617, 270618, 270620, 270622, 270645, 270646, 270647, 295257, 295259 en 295260;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 2.288,05 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 1), € 2.288,05 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 32 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.M. Hopmans, voorzitter, mr. K.M. de Jager en
mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer 1401161700.0134.AMB van de politie Zeeland – West-Brabant, Districtsrecherche Middelburg, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2013, pagina 147, tweede, derde en vijfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2013, pagina 146, eerste tot en met vijfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het schriftelijk stuk, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, pagina 423, van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2013, pagina 159, tweede, vierde en vijfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van Forensisch Onderzoek, pagina 493, 494 en 498, van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van Forensisch Onderzoek, pagina 473, eerste, tweede en derde alinea, pagina 499 en pagina 500, van voornoemd eindproces-verbaal.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 maart 2016.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 21 mei 2013, pagina 102, vierde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 15 mei 2013, pagina 89, dertiende alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] van 12 mei 2013, pagina 197, laatste alinea, en pagina 198, vierde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 14 mei 2013, pagina 222, zesde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 13 mei 2013, pagina 219, tweede alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 11 mei 2013, pagina 176, eerste, tweede en laatste alinea, en pagina 177, eerste alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.