In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een beroep van de curator van [betrokkene] tegen een verstekvonnis van 15 juli 2015, waarbij [betrokkene] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geopposeerde]. De curator stelt dat [betrokkene] onder curatele stond en derhalve handelingsonbekwaam was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met [geopposeerde]. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van artikel 3:51 lid 2 in samenhang met artikel 1:381 van het Burgerlijk Wetboek. De gevolgen van het niet raadplegen van het curateleregister door [geopposeerde] komen voor haar rekening. De kantonrechter verklaart het verzet gegrond, vernietigt het verstekvonnis en wijst de vordering van [geopposeerde] af. Tevens wordt [geopposeerde] veroordeeld in de proceskosten van de curator, vastgesteld op € 294,19. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van partijen bij het aangaan van overeenkomsten met handelingsonbekwame personen verduidelijkt.