Omdat de overwegingen hierna mogelijk niet allemaal goed te volgen zijn voor belanghebbende, geeft de rechtbank hier eerst de kern van haar oordeel weer. De juridische onderbouwing volgt daarna.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. Het klopt – zoals belanghebbende aanvoert – dat indien een particulier rookwaar in Luxemburg haalt voor eigen gebruik in Nederland, in Nederland in beginsel geen accijns verschuldigd is. Dat is echter wel het geval indien (i) de particulier de rookwaar niet zelf heeft gehaald maar door een ander heeft ‘laten vervoeren’, of (ii) de rookwaar niet voor eigen behoeften is bestemd.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van ‘laten vervoeren’. Dit is gebaseerd op de aanvankelijke verklaringen van belanghebbende en zijn echtgenote, zoals hiervoor in 2.2 weergegeven. De (latere) verklaringen van belanghebbende, zijn echtgenote en de schoonvader dat de echtgenote een deel van de rookwaar heeft gehaald, worden niet gevolgd. De redenen hiervoor zijn hierna in 4.6.4 vermeld.
Omdat sprake is van ‘laten vervoeren’, is over de rookwaar Nederlandse accijns verschuldigd. In hoeverre de rookwaar al dan niet voor eigen behoeften is bestemd, maakt dan niet meer uit.
Dat belanghebbende niet betrokken is geweest bij het verkrijgen van de rookwaar, doet niet eraan af dat hij accijns verschuldigd is. Het ‘voorhanden hebben’ van de rookwaar is namelijk het belastbaar feit. Dit betekent dat aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag is opgelegd.
4.1.1.De Wet op de accijns (tekst 2014; hierna: de Wet) luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 1
1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(…)
f. tabaksprodukten.
2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.
1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:
(…)
b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving;
(…)
1. Ter zake van door particulieren voor eigen behoeften verkregen en door henzelf vanuit een andere lidstaat naar Nederland vervoerde accijnsgoederen wordt geen accijns verschuldigd.
2. Indien de hoeveelheid accijnsgoederen een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid overschrijdt, worden de goederen geacht anders dan voor eigen behoeften voorhanden te worden gehouden, tenzij het tegendeel wordt aangetoond.
3. Als uitslag tot verbruik wordt mede aangemerkt het door de particulier, bedoeld in het eerste lid, voorhanden hebben van voor eigen behoeften verkregen accijnsgoederen, die hij heeft laten vervoeren vanuit een andere lidstaat naar Nederland.
(…)
1. Onverminderd artikel 2f wordt als uitslag tot verbruik mede aangemerkt het in Nederland, om aldaar te worden geleverd of gebruikt, voor commerciële doeleinden voorhanden hebben van accijnsgoederen die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder voor commerciële doeleinden voorhanden hebben verstaan het voorhanden hebben van accijnsgoederen door anderen dan particulieren of het voorhanden hebben door een particulier anders dan voor eigen behoeften van door hem vervoerde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 2d, tweede lid.
(…)
1. De accijns wordt geheven van:
(…)
b. bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b: de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;
(…)
f. bij toepassing van artikel 2d, derde lid: de particulier, bedoeld in artikel 2d, derde lid;
(…)
h. bij toepassing van artikel 2e, eerste lid: de persoon die de levering verricht, die de voor levering bestemde goederen voorhanden heeft of aan wie de goederen worden geleverd in Nederland, of de particulier, bedoeld in artikel 2e, tweede lid;
(…)
3. Indien er voor eenzelfde accijnsschuld verscheidene schuldenaren zijn, zijn zij hoofdelijk tot betaling van deze schuld gehouden.”
4.2.2.Het belastbaar feit is hier niet de koop van de pakjes maar, kort gezegd, het voorhanden hebben van een accijnsgoed wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke regels (artikel 2, lid 1, onderdeel b, van de Wet). Bij het “voorhanden hebben” is voldoende dat er sprake is van beschikkingsmacht. Uit de feiten volgt dat dit het geval is bij belanghebbende. Deze beschikkingsmacht is door belanghebbende ook niet bestreden. Uit artikel 51, lid 1, onderdeel b, van de Wet volgt dan dat belanghebbende de belastingschuldige is. Dat gelet op het voorgaande ook de echtgenote belastingschuldige is, doet daaraan niet af. Belanghebbende had de plicht aangifte te doen en de verschuldigde accijns te betalen. Nu belanghebbende dat niet gedaan heeft, mocht de inspecteur de naheffingsaanslag opleggen voor het volle bedrag van de verschuldigde accijns over de 68 pakjes rooktabak (vgl. HR 12 april 2002, 34 162, BNB 2002/228).