Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het college ontvangt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Participatiewet, voorheen van de Wet werk en bijstand (WWB), gebundelde uitkeringen in verband met de kosten van verlening van algemene bijstand, waarbij inbegrepen de algemene bijstand voor startende ondernemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
Jaarlijks wordt bij begrotingswet voor alle gemeenten tezamen een zogenoemd macrobudget vastgesteld. Op basis van het macrobudget verstrekt de staatssecretaris jaarlijks aan het college van iedere gemeente een voorschot.
Het macrobudget is voor 2015 voorlopig vastgesteld op € 5.512.000.000,-. Bij besluit van 26 september 2014 (primair besluit) heeft de staatssecretaris aan het college een voorlopig budget van € 88.124.149,- toegekend.
Het bezwaar van het college tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
2. Het college heeft in beroep er op gewezen dat de uitkering € 9,4 miljoen lager uitvalt ten opzichte van het definitieve budget voor 2014. Aangevoerd is, samengevat, dat het verdeelmodel tekortkomingen vertoont, dat sprake is van fouten in de brondata, dat niet is voldaan aan de vereisten van uitlegbaarheid en reproduceerbaarheid, dat de staatssecretaris in strijd handelt met de criteria ‘betrouwbaarheid’, ‘voorspelbaarheid’ en ‘financiële beheersbaarheid’ en dat de vangnetregeling onvoldoende voorziet in een aanvulling om een tekort op te lossen. Er is gehandeld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en de verstrekte uitkering is ontoereikend om aan de uitkeringsverplichting te kunnen voldoen.
Het college heeft de rechtbank gevraagd om het bestreden besluit te vernietigen. Ter zitting is namens het college aangevoerd dat de regeling, houdende het verdeelmodel, onverbindend verklaard moet worden.
3. In artikel 69, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de minister jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering verstrekt om het college van middelen te voorzien met het oog op:
a. het toekennen van algemene bijstand en van uitkeringen als bedoeld in de IOAW en de IOAZ en voor de daarbij verschuldigde loonbelasting, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet;
b. de kosten van de loonkostensubsidies, die op grond van artikel 10d, worden verstrekt.
In het tweede lid is bepaald dat bij wet het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld, waarbij uitgangspunt is dat dit bedrag voor het desbetreffende kalenderjaar toereikend is voor de geraamde kosten van alle gemeenten in verband met uitgaven als bedoeld in het eerste lid.
In het derde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de verdeling van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens noodzakelijk voor het vaststellen van deze verdeling.
De in artikel 69, derde lid, van de Participatiewet bedoelde regels zijn gesteld in het Besluit Participatiewet (Besluit) en in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ (Regeling).
In artikel 6, eerste lid, van het Besluit zoals dat luidt sinds 1 januari 2015 is bepaald dat aan de hand van een verdeelmodel de objectief bepaalde kosten voor algemene bijstand en uitkeringen en de kosten van de loonkostensubsidies worden vastgesteld. Dat verdeelmodel, dat met ingang van 1 januari 2015 is gewijzigd, is opgenomen in een bijlage bij het Besluit.
4. De staatssecretaris heeft gesteld dat het macrobudget is vastgesteld bij de Begrotingswet SZW, een wet in formele zin. De gebundelde uitkering is berekend conform de voorgeschreven systematiek in het Besluit en de Regeling. Van de uitkomst van die berekening kan niet worden afgeweken nu het een gebonden beschikking is.
Het college heeft daartegenover, eerst ter zitting, naar voren gebracht dat het Besluit en de Regeling onverbindend dienen te worden verklaard. De in beroep aangevoerde gronden, alsmede de onaanvaardbaarheid van de uitkomst van de toepassing van het model, geven daar volgens het college aanleiding toe. Er kleven gebreken aan de totstandkoming van het model, het is te snel ingevoerd, er zitten fouten in, de manier waarop de gegevens in het model worden gebruikt deugt niet en pas na het instellen van beroep bleek het reproduceerbaar te zijn. Volgens het college is het ingevoerde model een andere versie dan het model waar overleg over heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt dat tot onverbindendverklaring van een algemeen verbindend voorschrift aanleiding kan bestaan wanneer de bestuursrechter, zeer terughoudend toetsend, tot het oordeel komt dat het voorschrift in strijd is met regels van hogere rang of wanneer het in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.
Het college heeft het standpunt over de gewenste onverbindendverklaring slechts in algemene bewoordingen en niet-gedocumenteerd onderbouwd. De staatssecretaris heeft bij herhaling, onder meer in het verweerschrift, uitvoerig beschreven hoe het verdeelmodel tot stand is gekomen en hoe gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten daarbij betrokken zijn geweest. Gelet op die beschrijving kan hetgeen het college heeft aangevoerd niet leiden tot onverbindendverklaring van het Besluit en de Regeling.
De rechtbank volgt dan ook het standpunt van de staatssecretaris.
5. Het college heeft voorts aangevoerd dat het verdeelmodel tekortkomingen vertoont. Uit een onderzoek door bureau APE zou blijken dat sprake is van het gebruik van onjuiste gegevens en van grote verdeelstoornissen. De rechtbank overweegt dat die bezwaren van het college zich richten tegen het gebruik van het verdeelmodel, en dat, zoals onder 4 is overwogen, het gebruik van dat model in deze beroepsprocedure niet ter discussie kan staan.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Het college heeft voorts aangevoerd dat sprake is van fouten in de brondata. Het college heeft niet concreet omschreven wèlke fouten het betreft. Wel heeft het college opgemerkt dat in de verwerking van de gegevens van twee andere gemeenten fouten zijn gemaakt, maar het college heeft niet toegelicht waarom dat heeft geleid tot een nadeliger uitkomst van de toepassing van het model voor de gemeente [naam gemeente] .
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Het college heeft voorts aangevoerd dat het verdeelmodel niet uitlegbaar en reproduceerbaar is. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van die kritiek onderzoek laten instellen naar de reproduceerbaarheid. Uit dat onderzoek is gebleken dat het model volledig reproduceerbaar is en dat is ter zitting namens het college erkend.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Het college heeft voorts met betrekking tot de betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van het verdeelmodel aangevoerd dat de herverdeeleffecten, anders dan de staatssecretaris heeft verklaard, aanzienlijk groter zijn dan in het verleden.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze beroepsgrond gericht tegen het gebruik van het verdeelmodel, terwijl dat model, zoals hiervoor reeds overwogen, in deze beroepsprocedure niet ter discussie kan staan.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Het college heeft voorts aangevoerd dat weliswaar de risico’s voor alle gemeenten tezamen beheersbaar zijn, maar dat op individueel niveau per gemeente alsnog sprake kan zijn van een groot financieel risico. Bij het vaststellen van de begroting 2015 is uitgegaan van een hoger budget.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze beroepsgrond gericht tegen het gebruik van het verdeelmodel, terwijl dat model in deze beroepsprocedure niet ter discussie staat.
Voor zover het college met de verwijzing naar ‘signalen die eerder door het ministerie zijn afgegeven’ heeft bedoeld dat verwachtingen zijn gewekt die gehonoreerd behoren te worden, overweegt de rechtbank dat uit wat het college naar voren heeft gebracht niet is gebleken dat de staatssecretaris toezeggingen heeft gedaan waaraan het college het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de gebundelde uitkering op een hoger bedrag zou worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt voorts dat haar in talrijke beroepsprocedures inzake de toepassing van de Participatiewet, vaak gericht tegen besluiten van het college van [naam gemeente] , is gebleken dat degenen die een uitkering op grond van die wet ontvangen moeite ondervinden om uit die uitkering alle financiële verplichtingen te voldoen. Die omstandigheid kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de bijstandsregelgeving onjuist is toegepast.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
10. Het college heeft voorts aangevoerd dat de vangnetregeling niet aan de te stellen eisen voldoet en dat een zwaar financieel beroep op die regeling voorzienbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook deze beroepsgrond gericht tegen een wettelijk voorschrift, namelijk artikel 74 van de Participatiewet, dat in deze beroepsprocedure niet ter discussie kan staan.
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.