ECLI:NL:RBZWB:2016:1265

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
AWB 15_4825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake Wajong-uitkering door gebrek aan bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een Wajong-aanvraag. Eiseres, geboren op 14 januari 1997, had een aanvraag ingediend bij het UWV, die op 23 december 2014 werd afgewezen. Tegen deze afwijzing werd bezwaar gemaakt door haar moeder en haar stagedocent, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar niet namens eiseres was ingediend. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank concludeerde dat eiseres, die inmiddels meerderjarig was, niet had aangetoond dat zij bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet inging op de inhoudelijke argumenten van eiseres. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd in het openbaar uitgesproken. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/4825 WAJONG

uitspraak van 29 februari 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. H.F.A. Notenboom,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 juli 2015 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar recht op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar moeder, door haar gemachtigde en door diens kantoorgenoot en medegemachtigde mr. C.C.J.L. Huurman. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is geboren op op 14 januari 1997 en zij heeft bij het UWV een aanvraag om ondersteuning op grond van de Wajong ingediend. Bij besluit van 23 december 2014 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag afgewezen.
Het bezwaar dat tegen het primaire besluit is gemaakt, is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit is gehandhaafd.
2. Voordat wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep dient de rechtbank, ambtshalve, te onderzoeken of is voldaan aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt aan het beroep en aan de indiener ervan. Als aan die eisen niet is voldaan dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. De ontvankelijkheidsbepalingen van de Awb dienen strikt te worden toegepast.
3. In artikel 6:13 van de Awb is bepaald dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank staat stil bij de vraag of eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Het bezwaarschrift is ondertekend door “
Mevrouw [naam eiseres2] , de moeder van [voornaam eiseres] en [naam docent] , stagedocent [naam school]”. Zij hebben in het bezwaarschrift verklaard dat het schrijven eiseres betreft en dat zij bezwaar willen aantekenen tegen het feit dat aan haar geen Wajonguitkering is toegekend. Zij hebben gewezen op de financiële consequenties die het primaire besluit heeft en zij hebben het UWV gevraagd de situatie in heroverweging te nemen. Het UWV heeft correspondentie met betrekking tot de bezwaarprocedure aan mevrouw [naam docent] gestuurd, met het onderwerp “
Uw bezwaarschrift namens mevrouw [naam eiseres]”.
5. De rechtbank overweegt dat uit het bezwaarschrift niet blijkt dat het namens eiseres is ingediend. Niet eerder dan op 18 mei 2015 stuurde mevrouw [naam docent] een brief aan het UWV die zij ondertekende “
Namens moeder en [voornaam eiseres]”, maar toen was de termijn voor het maken van bezwaar verstreken.
Ter zitting is namens eiseres verklaard dat het bezwaar mede namens eiseres is gemaakt en dat haar moeder in principe altijd gemachtigde is geweest. Zij neemt de zaken waar voor eiseres, die niet zelf haar belangen kan behartigen.
De rechtbank begrijpt dat de moeder van eiseres gedurende de minderjarigheid van eiseres als haar wettelijke vertegenwoordiger optrad. Maar toen bezwaar werd gemaakt had eiseres de achttienjarige leeftijd bereikt en was niet langer sprake van wettelijke vertegenwoordiging. De gemachtigden van eiseres hebben verklaard dat er geen (andere) juridische grondslag is om vertegenwoordiging aan te nemen. Zij hebben verklaard dat in de bezwaarprocedure achteraf een schriftelijke machtiging is overgelegd, maar die bevindt zich niet bij de stukken. De gemachtigde van het UWV heeft verklaard dat er geen machtiging was en dat ervan is uitgegaan dat er een algemene machtiging was.
De rechtbank overweegt dat de wet niet voorschrijft dat degene die een ander vertegenwoordigt in een bestuursrechtelijke procedure een machtiging overlegt, maar dat wel duidelijk moet zijn dat namens die ander bezwaar wordt gemaakt. Aan die duidelijkheid heeft het ontbroken, zodat aangenomen moet worden dat door eiseres geen bezwaar is gemaakt.
6. Van redenen om aan te nemen dat eiseres redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt is de rechtbank niet gebleken.
7. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat aan een inhoudelijke beoordeling van wat eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd niet kan worden toegekomen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.