3.1Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [verzoekster] is in de periode van 1 april 2015 tot en met 14 april 2015 werkzaam geweest bij [verweerster] in de functie van verkoopmedewerkster. [verzoekster] heeft die arbeidsovereenkomst binnen de proeftijd beëindigd en is per 15 april 2015 bij de vennootschap [werkgever] [naam] (hierna: [werkgever] ) in dienst getreden.
- Op 30 september 2015 heeft [verzoekster] een sollicitatiegesprek gehad met de heer [voorletter] [stationsmanager] (hierna: [stationsmanager] ), stationsmanager bij [verweerster] , en na afloop van het gesprek heeft [verzoekster] het navolgende schriftelijke stuk getekend:
“(…)
Voorlopige Arbeidsovereenkomst
(…)
Per 15-10-2015 (…) zal werknemer bij [verweerster] een tijdelijke arbeidsovereenkomst aangaan in de functie van………………………………
op het station Westerhage…………. (station)
te Breda ………………………..……..(locatie)
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de binnen [verweerster] geldende CAO.
Per maand wordt 60-164,67 uur….(aantal uren) gewerkt. Het salaris wordt bepaald aan de hand van de in de CAO opgenomen loontabellen. De duur van de overeenkomst bedraagt 6 maanden.
(…)
De arbeidsovereenkomst is (tussentijds) opzegbaar, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
Deze voorlopige arbeidsovereenkomst zal binnen twee weken vervangen worden door een definitieve overeenkomst, door beide partijen te ondertekenen.
(…)”
- [verzoekster] heeft haar arbeidsovereenkomst met [werkgever] per 14 oktober 2015 opgezegd.
- Op 7 oktober 2015 heeft [stationsmanager] aan [verzoekster] het werkrooster van de maand oktober 2015 toegezonden. Uitgangspunt was dat [verzoekster] gemiddeld 112 uur per maand zou werken.
- Op 14 oktober 2015 heeft [verweerster] telefonisch aan [verzoekster] medegedeeld dat er geen arbeidsovereenkomst is gesloten en dat zij niet op het werk hoeft te verschijnen.
- Bij brief van 20 oktober 2015 heeft [verzoekster] zich jegens [verweerster] bereid en beschikbaar gesteld om alsnog met haar werkzaamheden aan te vangen.
- Bij brief van 3 november 2015 heeft [verweerster] aan [verzoekster] medegedeeld dat op 30 september 2015 mondeling is medegedeeld dat totstandkoming van de arbeidsovereenkomst onderwerp is van goedkeuring door de directie van [verweerster] en dat de directie besloten heeft om geen arbeidsovereenkomst aan te gaan.
- Bij brief van 10 november 2015 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan [verweerster] bericht dat met het tekenen van de arbeidsovereenkomst op 30 september 2015 een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst is ontstaan en een vergoeding gevorderd van zes maandsalarissen in verband met onregelmatige opzegging.
- Per 10 november 2015 is [verzoekster] bij haar eerdere werkgever, [werkgever] , in dienst getreden voor 24 uur per week.
- Op 13 en 16 november 2015 heeft [verweerster] [verzoekster] benaderd met het verzoek haar werkzaamheden te hervatten. [verzoekster] heeft hier niet mee ingestemd vanwege haar werk bij [werkgever] .
- Bij e-mailbericht van 17 november 2015 heeft [verweerster] aan de gemachtigde van [verzoekster] medegedeeld dat zij [verzoekster] aangeboden heeft om te komen werken, dat [verzoekster] daar niet op heeft gereageerd en de stelling dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen wordt gehandhaafd.