ECLI:NL:RBZWB:2016:111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
15/8064
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vergunning nodig voor het storten van granulaat op zandpaden in het buitengebied

Op 11 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen [naam verzoekers] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. [naam verzoekers] had beroep ingesteld tegen de weigering van het college om handhavend op te treden tegen de verharding van zandpaden in het buitengebied van [locatie zandpaden]. De voorzieningenrechter heeft op 5 januari 2016 een zitting gehouden, waar [naam verzoekers] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde]. Ook [naam belanghebbende] was aanwezig, vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 18 december 2015 had besloten om niet handhavend op te treden, omdat er volgens hen geen overtreding was. [naam verzoekers] stelde dat voor het verharden van de paden een vergunning nodig was, maar het college betoogde dat het aanbrengen van granulaat niet als verharden in de zin van het bestemmingsplan kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college terecht had besloten om niet handhavend op te treden, omdat het aanbrengen van granulaat niet voldeed aan de definitie van verharding zoals opgenomen in het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van [naam verzoekers] niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen het niet-tijdig beslissen door het college en heeft het beroep ongegrond verklaard voor het overige. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/8064 GEMWT VV en BRE 15/8065 GEMWT

uitspraak van 11 januari 2016 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoekers] , te [vestigingsplaats verzoekers] , verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam belanghebbende], te [vestigingsplaats belanghebbende] .

Procesverloop

[naam verzoekers] heeft beroep ingesteld tegen de weigering van het college een besluit te nemen op haar verzoek handhavend op te treden tegen de verharding van een aantal zandpaden in het buitengebied van [locatie zandpaden] . Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 januari 2016.
[naam verzoekers] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] . [naam belanghebbende] heeft zich laten vertegenwoordigen door
[naam gemachtigde] , [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam belanghebbende] verricht werkzaamheden aan een aantal paden in het buitengebied van [locatie zandpaden] . Op een aantal paden zal granulaat worden aangebracht.
[naam verzoekers] richt zich op behartiging van belangen van natuur, milieu en cultuurhistorische waarden door beleidsbeïnvloeding, advisering, voorlichting en educatie.
Bij brief van 9 december 2015 heeft [naam verzoekers] het college verzocht handhavend op te treden tegen verharding van zeven zandpaden, die op een bijvoegde kaart zijn aangeduid met nummers 46 ( [locatie zandpaden] ), 51 ( [locatie zandpaden] ), 58 ( [locatie zandpaden] ), 96 ( [locatie zandpaden] ), 97 ( [locatie zandpaden] ) en 100 en 104. [naam verzoekers] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat voor het verharden van de paden geen omgevingsvergunning is verleend, terwijl het in ter plaatse vigerende bestemmingsplan verboden is zonder omgevingsvergunning paden of wegen te verharden. [naam verzoekers] heeft het college verzocht de werkzaamheden stil te leggen en de wegen en paden in de oorspronkelijke toestand terug te (laten) brengen, waarbij het menggranulaat wordt verwijderd en de zandlaag wordt hersteld. [naam verzoekers] heeft het college verzocht uiterlijk 10 december 2015 op haar verzoek te beslissen.
[naam verzoekers] heeft het college op 15 december 2015 in gebreke gesteld en beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de weigering van het college te beslissen op het verzoek. Daarnaast heeft [naam verzoekers] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college het verzoek tot handhavend optreden afgewezen. Het college heeft aangegeven niet bevoegd te zijn om handhavend op te treden, aangezien er geen sprake is van een overtreding. De werkzaamheden zijn niet in strijd met het vigerende bestemmingsplan, omdat voor zover voor de paden op grond van het bestemmingsplan een vergunningplicht bestaat voor het verharden van de paden, bij gebruik van het granulaat geen sprake is van verharden in de zin van het bestemmingsplan, aldus het college. [naam verzoekers] heeft in beroep tegen deze inhoudelijke beslissing nadere gronden aangevoerd.
De rechtbank ziet aanleiding zowel uitspraak te doen in beroep als op het verzoek om een voorlopige voorziening.
2. In het licht van het feit dat het college op 18 december 2015 heeft beslist op het handhavingsverzoek van [naam verzoekers] , rijst de vraag of [naam verzoekers] nog procesbelang heeft bij beoordeling van haar beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen door het college. Nu [naam verzoekers] niet inzichtelijk heeft kunnen maken welk belang gediend is bij het verkrijgen van een oordeel over de tijdigheid, zal de voorzieningenrechter het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
3. Met het besluit van 18 december 2015 is een besluit genomen op het verzoek van [naam verzoekers] en heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen werkzaamheden aan de zeven genoemde paden. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit mede betrekking op dit alsnog genomen besluit.
4. [naam verzoekers] heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden tegen de werkzaamheden aan de zeven paden. Voor het verharden van deze paden geldt op grond van het bestemmingsplan een vergunningplicht. Doordat de paden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend worden verhard met granulaat is sprake van een overtreding, waartegen in beginsel handhavend moet worden opgetreden.
5.1.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
5.2.
Ter plaatse van de paden geldt het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] .
In het plan is voor de bestemmingen “Agrarisch”, “Agrarisch - AHS plus” en “Agrarisch – Boomteeltontwikkelingsgebied” in de artikelen 3.7.1, 5.7.1 en 6.6.1 van de planregels samengevat bepaald dat het verboden is op de in dat artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zandpaden te verharden.
Voor de bestemmingen “Agrarisch met waarden – Blauwgroene mantel” en “Natuur” zijn in artikel 8.7.1, onder b, sub 9 en 15.4.1, aanhef en onder a van de planregels verboden van gelijke strekking opgenomen.
Voor de bestemmingen “Agrarisch – Agrarisch bedrijf” en “Verkeer” bevat het bestemmingsplan geen planregel inhoudende dat het verboden is zonder omgevingsvergunning zandpaden te verharden.
Artikel 1.150 van de planregels definieert “Verhard” als een verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
6. Vast staat dat inmiddels werkzaamheden zijn verricht aan de paden met nummers 58 en 51 zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. De werkzaamheden aan het pad met nummer 58 zijn afgerond en de werkzaamheden aan het pad met nummer 51 zijn nagenoeg gereed. De werkzaamheden aan de paden met nummers 96 en 97 en 100 en 104 zouden zijn aangevangen na de kerstvakantie, maar [naam belanghebbende] heeft deze werkzaamheden opgeschort in afwachting van de behandeling ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening. Ook voor de werkzaamheden aan deze paden is geen omgevingsvergunning verleend. De werkzaamheden aan de voormelde paden bestaan uit het aanbrengen van granulaat.
Ook aan het pad met nummer 46 zullen werkzaamheden worden verricht. Tijdens de zitting is door [naam belanghebbende] naar voren gebracht dat op dat pad geen granulaat zal worden aangebracht, maar dat dat pad alleen zal worden geherprofileerd. Nu is gesteld, noch gebleken dat deze herprofilering zal leiden tot verharding in de zin van het bestemmingsplan en evenmin is gebleken dat het uitvoeren van deze werkzaamheden zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, anderszins zal leiden tot een overtreding, ontbreekt voor het college de bevoegdheid om daartegen handhavend op te treden. Het college heeft met betrekking tot pad nummer 46 dan ook terecht geweigerd handhavend op te treden.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu het bestemmingsplan voor de bestemmingen “Agrarisch – Agrarisch bedrijf” en “Verkeer” geen planregel bevat inhoudende dat het verboden is zonder omgevingsvergunning zandpaden te verharden, geen sprake kan zijn van een overtreding voor zover op de paden waaraan de werkzaamheden plaatsvinden één van deze bestemmingen rust. Partijen verschillen van mening over de vraag of op de paden de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf” of “Verkeer” rust. Volgens het college rust op het pad nummer 100 de bestemming “Verkeer”.
[naam verzoekers] bestrijdt dat. Gelet op het hierna volgende behoeft de vraag welke bestemming ter plaatse rust naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen beoordeling.
Voor zover op de paden de bestemming “Agrarisch”, “Agrarisch - AHS plus”, “Agrarisch -Boomteeltontwikkelingsgebied”, “Agrarisch met waarden - Blauwgroene mantel” of “Natuur” rust is het verboden om deze zonder omgevingsvergunning te verharden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat er in het bestemmingsplan voor is gekozen een definitie van “verhard” op te nemen, voor de beoordeling van de vraag of sprake is van verharding bij die definitie moet worden aangesloten. Niet uitgesloten kan worden dat werkzaamheden die in het spraakgebruik zouden kunnen worden aangemerkt als verharden, niet als verharden in de zin van het bestemmingsplan kunnen worden aangemerkt.
Volgens de definitie in het bestemmingsplan is slechts sprake van verharding als een pad wordt aangelegd met baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het aanbrengen van het granulaat in dit geval niet worden aangemerkt als “verharden” in de zin van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat het overgrote deel van het gebruikte granulaat een fractiegrootte heeft tussen 0 en 32 millimeter. Daarnaast heeft [naam belanghebbende] gesteld dat het granulaat geen bindmiddel bevat. Hoewel [naam verzoekers] op zichzelf terecht heeft gesteld dat een onderbouwing van dat standpunt ontbreekt, heeft zij niet weersproken dat het granulaat geen bindmiddel bevat. De voorzieningenrechter acht op grond van de overgelegde foto’s ook niet aannemelijk dat het granulaat een zodanig percentage bindmiddel bevat dat het granulaat zal verkleven tot een vaste/gesloten laag. Er kan dan ook niet worden geoordeeld dat het granulaat een met baksteen, tegels, beton en/of asfalt vergelijkbaar vast/gesloten materiaal betreft. Anders dan [naam verzoekers] heeft aangevoerd betekent het feit dat het granulaat vermorzeld baksteen en beton bevat, niet dat daarmee per definitie ook sprake is van een verharding in de zin van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormen baksteen, tegels, beton en asfalt uitsluitend een verharding in de zin van het bestemmingsplan als zij als vaste/gesloten materialen worden gebruikt.
Nu het aanbrengen van het granulaat niet kan worden aangemerkt als “verharden” in de zin van het bestemmingsplan, is in dit geval geen sprake van een overtreding wanneer het granulaat zonder omgevingsvergunning wordt aangebracht. Bij gebrek aan een overtreding was het college niet bevoegd handhavend op te treden. Het college heeft het verzoek tot handhavend optreden ten aanzien van de paden met nummers 51, 58, 96, 97, 100 en 104 dan ook terecht afgewezen.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 18 december 2015;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
.