In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 februari 2016 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor het jaar 2010. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, waarin de zelfstandigenaftrek was gecorrigeerd, maar de inkomensafhankelijke combinatiekorting niet. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een beoordelingsfout van de inspecteur, die in de weg stond aan de navordering. De inspecteur had bij de vaststelling van de aanslag kunnen zien dat de belanghebbende na de correctie van de zelfstandigenaftrek geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur ten onrechte had aangenomen dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting automatisch zou worden gecorrigeerd en dat dit leidde tot een beoordelingsfout. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de navorderingsaanslag, en gelastte dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 22 januari 2016, waar de inspecteur aanwezig was, maar de belanghebbende niet. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van een nieuw feit of kwade trouw, en dat de navorderingsaanslag niet terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur had moeten inzien dat de belanghebbende geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting na de correctie van de zelfstandigenaftrek, en dat de navordering op basis van artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de AWR niet mogelijk was. De uitspraak is onherroepelijk indien er binnen zes weken geen hoger beroep wordt ingesteld.