ECLI:NL:RBZWB:2015:9021

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
4089147 AZ VERZ 15-58 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Koch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding na ontslag op staande voet wegens laakbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster 2] B.V. en [verweerder]. De zaak betreft een ontbinding zonder vergoeding na een ontslag op staande voet dat op 24 maart 2015 door [verzoekster 2] B.V. aan [verweerder] is gegeven. De werkgever heeft het ontslag gebaseerd op laakbaar handelen van de werknemer, die als operationeel directeur werkzaam was. De werknemer heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling en misbruik van zijn positie door materialen en personeel van de werkgever in te zetten voor een privéproject, zonder dit te bespreken met zijn leidinggevende. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij de werknemer niet ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek om een ontbindingsvergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer door zijn handelen het vertrouwen van de werkgever heeft geschaad, wat heeft geleid tot de beslissing om de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 augustus 2015, zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer. De proceskosten zijn voor rekening van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 4089147 AZ VERZ 15-58
beschikking d.d. 16 juli 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster 1] B.V.,tevens h.o.d.n. [handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3]
,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster 2] B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster 3] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] , tevens kantoorhoudende te [plaats 2] ,
verzoeksters, hierna te noemen: ‘ [verzoeksters] .’,
gemachtigde: mr. A.J.D. Bekius, advocaat te Zwolle,
tegen:
[verweerder] ,
wonende te ( [postcode] ) [plaats 3] , aan de [adres 1] ,
verweerder, hierna te noemen: ‘ [verweerder] ’,
gemachtigde: mr. E.F. Gomes, advocaat te Roosendaal.

1.Het verloop van het geding

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
het op 1 mei 2015 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
het daarop ontvangen verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met producties;
de bij brief d.d. 30 juni 2015 door mr. Gomes verzonden producties;
e bij brief d.d. 30 juni 2015 door mr. Bekius verzonden producties;
de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 2 juli 2015, met bijbehorend audiëntieblad. Tijdens die zitting zijn er door beide gemachtigden pleitnota’s in het geding gebracht.
1.2
Op 19 juni 2015 is ter griffie ontvangen de door [verweerder] ingediende kort geding dagvaarding (met producties) tot -kort samengevat- doorbetaling van het loon c.a. door [verzoekster 2] B.V. (hier bekend onder zaak/rolnummer 4083145 VV EXPL
15-38). In overleg met partijen is het (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek gelijktijdig behandeld met voornoemde voorlopige voorziening.
1.3
De inhoud van genoemde stukken en van de stukken die in het kader van de voorlopige voorziening in het geding zijn gebracht, geldt als hier ingelast. Op die inhoud en op hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, wordt hierna -voor zover nodig- teruggekomen.
2. Het geschil
2.1
[verzoeksters] . heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] -voor zover deze nog mocht blijken te bestaan- te ontbinden wegens gewichtige redenen, primair bestaande uit een (uitgestelde) dringende reden, subsidiair uit verandering in omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding, kosten rechtens.
2.2
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weer-sproken alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
de thans 58-jarige [verweerder] is sinds [datum] 1980 in dienst bij [verzoeksters] ., laatstelijk in de [functie] tegen een loon van € 6.788,39 bruto per vier weken, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten;
[verzoeksters] . is in 2008 overgenomen voor [bedrijf] , een groot bouwconcern. De kernactiviteiten van [verzoeksters] . zijn het verrichten van infrastructurele werken, leidingbouw, afvalwaterbeheersing en civiele betonwerken;
na een gesprek op 24 maart 2015 is [verweerder] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van diezelfde datum vermeldt onder meer: “Uit het onderzoek van [onderzoeksbureau] is komen vast te staan dat er door uw handelen en/of nalaten, een onjuiste voorstelling van zaken is geven aan ondergetekende en tevens een niet correcte uitoefening van uw functie, alsmede van slecht werknemerschap, en van strijdigheid met en overtreding van de binnen uw werkgever geldende en bij u bekende gedrags- en integriteitsregels. Immers is gebleken dat er door en namens u op diverse momenten gebruik is gemaakt van materiaal, materieel en medewerkers van [handelsnaam 3] en haar zakelijke relaties, ten behoeve van een verbouwing van de woning aan de [adres 2] te [plaats 3] (in eigendom van uw ex-echtgenote) en dat aantoonbaar is gebleken dat in strijd met de gemaakte afspraken niet alle gemaakte kosten zijn doorbelast aan u.”;
voornoemde ontslagbrief is opgesteld namens de [handelsnaam 3] en ondertekend door algemeen directeur [naam 1] . Op het briefpapier staat aan de voorzijde ‘ [verzoekster 1] B.V.’;
[verweerder] heeft bij brief d.d. 31 maart 2015 de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen, zich beschikbaar gehouden voor werk en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling.
3.2
[verzoeksters] . heeft aan haar -voorwaardelijke- ontbindingsverzoek primair hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd, als eerder tot het ontslag op staande voet aanleiding heeft gegeven. Zij stelt dat [verweerder] door zijn handelwijze de geldende en kenbare regels heeft overtreden, (een schijn van) belangenverstrengeling heeft gecreëerd, misbruik van zijn (leidinggevende) positie heeft gemaakt, [verzoeksters] . en haar projecten (financieel) heeft benadeeld en in diskrediet heeft gebracht, hetgeen consequenties kan hebben voor het bedrijf en concern. [verzoeksters] . is van mening dat de handelwijze van [verweerder] een ontbinding op grond van een (uitgestelde) dringende reden rechtvaardigt. Voor zover geen dringende reden aanwezig wordt geacht, dient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden op grond van een verandering in de omstandigheden. Deze omstandigheden zijn volgens [verzoeksters] . geheel en al door toedoen en/of nalaten van [verweerder] gelegen in het feit, dat het vertrouwen in [verweerder] geheel is komen te vervallen. [verweerder] had als operationeel directeur bevoegdheden en een bepaalde positie en heeft daar misbruik van gemaakt, aldus [verzoeksters] . De leidinggevende van [verweerder] , de heer [naam 1] , vernam op enig moment in oktober 2014 dat [verweerder] voor de privéverbouwing van de woning van zijn ex-echtgenote, materieel, materiaal en mensen door [verzoeksters] . liet leveren. Het bevreemdde [naam 1] dat [verweerder] dit niet met hem besproken had. Daarop door [naam 1] aangesproken gaf [verweerder] aan, dat hij alle kosten met betrekking tot het project aan [verzoeksters] . zou vergoeden. [naam 1] heeft voor dit project een projectnummer aan laten maken waarop de inzet en het gebruik van personeel, materiaal en materieel geboekt konden worden. Ondanks herhaalde verzoeken van [naam 1] , bood [verweerder] geen volledige inzage en transparantie in uren, materieel, materiaal en inzet van derden met betrekking tot het project. Diverse keren heeft [naam 1] [verweerder] aangesproken op het feit dat zijn gedrag, nalaten en handelen de schijn van belangenverstrengeling en positiemisbruik opriep en niet in lijn was met de integriteits- en gedragsregels. Op of omstreeks 3 december 2014 ontving [naam 1] het bericht dat het project gereed was. Rond diezelfde datum ontving [naam 1] een lijst van de heer [naam 2] , de technisch directeur van [handelsnaam 1] , waaruit naar voren kwam dat niet alle kosten met betrekking tot het project op het projectnummer waren geboekt. Naar aanleiding hiervan heeft [naam 1] het onafhankelijk [onderzoeksbureau] ingeschakeld. Uit het door dit bureau uitgevoerde onderzoek bleek van onregelmatigheden met betrekking tot het project. Bepaalde kosten bleken niet gefactureerd en/of doorbelast op andere projecten. Uit de door [verweerder] ten overstaan van [onderzoeksbureau] afgelegde verklaring blijkt dat [verweerder] :
  • heeft nagelaten [naam 1] te betrekken bij het project en/of de facturatie;
  • de integriteitsregels uit de gedragscode overtreden heeft door een gunst (een put) te aanvaarden van [b.v. 1] , zijnde een leverancier van [verzoeksters] ., zonder toestemming daarvoor te hebben van [naam 1] (of ook maar besproken te hebben);
  • de integriteitsregels uit de gedragscode overtreden heeft door een gunst (een 350 tons kraan) te aanvaarden van [b.v. 2] , zijnde een leverancier van [verzoeksters] ., zonder toestemming te hebben van [naam 1] (of ook maar besproken te hebben);
  • in strijd met de integriteits- en gedragsregels de (door [verzoeksters] . betaalde) kosten van 80 opsluitbanden en 3600 door ( [verzoeksters] . betaalde) stenen niet te hebben geboekt op het project van zijn privéverbouwing, maar op een ander project.
Door zijn handelwijze is volgens [verzoeksters] . onherstelbare schade toegebracht aan het in [verweerder] gestelde vertrouwen, zodat het dienstverband dient te eindigen.
3.3
[verweerder] heeft verweer gevoerd. Hij wijst er allereerst op dat hij thans in dienst is van [verzoekster 2] B.V. Voor zover het verzoek is ingediend door de andere vennootschappen verzoekt [verweerder] deze vennootschappen niet ontvankelijk te verklaren. Verder wijst [verweerder] er op dat het ontslag op staande voet d.d. 24 maart 2015 niet door zijn werkgever, [verzoekster 2] B.V., is verleend zodat dit niet kan leiden tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] betwist dan ook dat er sprake is van een rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet. Volgens [verweerder] heeft hij nimmer materialen en/of diensten willen ontvreemden of verduisteren. Integendeel, volgens hem is er geen sprake van opzet, geen sprake van onrechtmatig handelen, was de waarde van de put nihil, waren er geen kosten verbonden aan het inschakelen van de kraan, en is het ontslag op staande voet, gezien de onberispelijke staat van dienst en de zeer lange duur van het dienstverband van 35 jaar, afgezien van het ontbreken van de objectief dringende redenen, een volkomen disproportionele maatregel. Een veel te zwaar middel derhalve, terwijl er ook geen sprake is van een onverwijld medegedeelde dringende reden, nu er kennelijk maandenlang onderzoek is gedaan zonder [verweerder] daarvan op de hoogte te stellen. Dit alles maakt volgens [verweerder] dat de vernietiging van het verleende ontslag op staande voet bij brief d.d. 31 maart 2015 tot gevolg heeft dat het dienstverband tot op heden voortduurt. Volgens [verweerder] zijn er -gelet op het voorgaande- ook geen dringende redenen die een ontslag zouden rechtvaardigen. De normen van goed werkgeverschap brengen volgens [verweerder] met zich dat [verzoeksters] ., nadat deze kennelijk zaken had geconstateerd die in haar ogen niet juist waren, dit eerst met [verweerder] had moeten bespreken. Door onmiddellijk een onderzoeksbureau in te schakelen heeft [verzoeksters] . zich niet als goed werkgever gedragen. [verweerder] geeft aan dat hij na urenlange ondervraging op 24 maart 2015 onder druk de door [onderzoeksbureau] opgemaakte verklaring heeft ondertekend. Zelfs al zou deze verklaring aan [verweerder] kunnen worden tegengeworpen, dan nog heeft volgens [verweerder] te gelden dat er geen althans onvoldoende dringende redenen aanwezig waren. Hij stelt dat het altijd zijn intentie is geweest om transparant te handelen. Volgens hem was mede directielid de heer [naam 2] volledig op de hoogte van alle bestellingen die [verweerder] ter zake het project heeft gedaan of laten doen. [verweerder] valt niets te verwijten met betrekking tot de put, nu deze put voor [b.v. 1] geen waarde had. Voor de kraan zijn volgens [verweerder] geen kosten in rekening gebracht, zodat hem ook op dit punt geen verwijt treft. Hoe het komt dat sommige kosten op een verkeerde project zijn geboekt, is [verweerder] niet bekend. [verweerder] betwist dat hij door zijn handelwijze de geldende en kenbare regels heeft overtreden en schijn van belangenverstrengeling heeft gecreëerd, misbruik van zijn leidinggevende positie heeft gemaakt en de vennootschappen financieel heeft benadeeld en in diskrediet zou hebben gebracht. [verweerder] stelt dat de handelwijze van de vennootschappen een onherstelbare breuk heeft veroorzaakt met als gevolg dat zijn arbeidsovereenkomst met [verzoekster 2] B.V. niet in stand kan blijven. Gelet op zijn goede en lange staat van dienst, zijn leeftijd, positie op de arbeidsmarkt en het verwijt dat [verzoeksters] . van de ontstane situatie valt te maken, verzoekt [verweerder] om hem een ontbindingsvergoeding toe te kennen van € 458.669,00, waarbij de C-factor is bepaald op 1,5. Voorts verzoekt hij om een bedrag aan begrote pensioenschade van € 132.000,00, immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 en kosten rechtsbijstand van € 25.000,00, hetgeen een totaalbedrag geeft van € 640.669,00
3.4
In het vonnis d.d. 16 juli 2015 in de kort geding zaak met zaak/rolnummer 4083145 VV EXPL 15-38 is onder rechtsoverweging 3.5 overwogen en beslist dat voorshands geoordeeld wordt dat [verzoekster 2] B.V. heeft te gelden als formele werkgever van [verweerder] . Dat oordeel wordt in de onderhavige beslissing overgenomen. Dit brengt met zich dat verzoekers sub 1 ( [verzoekster 1] B.V.) en sub 3 ( [verzoekster 3] B.V.) niet ontvankelijk worden verklaard.
3.5
Gebleken is dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met een verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
3.6
Het voorwaardelijk karakter van het ontbindingsverzoek van [verzoekster 2] B.V. brengt met zich, dat de te geven beslissing op dat verzoek alleen zal gelden in de situatie waarin het aan [verweerder] op 24 maart 2015 gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure geen stand houdt. [verweerder] heeft echter een zelfstandig tegenverzoek ingediend waarop onvoorwaardelijk zal worden beslist.
3.7
Nu ook [verweerder] wenst te komen tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, acht de kantonrechter voldoende gronden aanwezig om hiertoe over te gaan.
3.8
Bij de vraag of het toekennen van een ontbindingsvergoeding aan de orde is, overweegt de kantonrechter als volgt.
Nadat [naam 1] daar aanleiding voor zag heeft hij het [onderzoeksbureau] ingeschakeld. Dit bureau heeft een onderzoek ingesteld naar de handelwijze van [verweerder] met betrekking tot zijn privé-project aan de [adres 2] te [plaats 3] . Naar aanleiding van dit onderzoek heeft op 24 maart 2015 een gesprek met [verweerder] plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte gespreksverslag is door [verweerder] ‘voor akkoord’ ondertekend. Uit die verklaring komt naar voren dat [verweerder] giften van derden heeft geaccepteerd (de put en de inzet van de kraan), hetgeen in strijd is met de integriteits- en gedragsregels. Verder blijkt dat [verweerder] er geen verklaring voor kan geven dat bepaalde kosten die gemaakt zijn in verband met het privé-project op een ander project zijn afgeboekt en/of in het geheel niet in rekening zijn gebracht. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat de leidinggevende [naam 1] uitdrukkelijk en herhaaldelijk aan [verweerder] heeft aangegeven dat hij van [verweerder] volledige inzage en transparantie wilde hebben in uren, materieel, materiaal en inzet van derden met betrekking tot het project. Diverse keren heeft [naam 1] [verweerder] hierop aangesproken. Uit de stukken blijkt duidelijk dat [verweerder] hiervoor verantwoordelijk was. [verweerder] kan zich er -gelet op het verzoek van zijn leidinggevende [naam 1] - niet achter verschuilen dat directielid [naam 2] overal van op de hoogte was. [naam 2] heeft hieromtrent zelf verklaard dat hij niet verantwoordelijk was voor het bijhouden, controleren en afrekenen van de zaken rondom het privé-project van [verweerder] . Hij heeft slechts op verzoek van [verweerder] bepaalde opdrachten uitgevoerd, waarvan hij overzichten (van geleverde spullen en gespendeerde uren) aan [verweerder] heeft gegeven. Volgens [naam 2] ontbreken een aantal van de door hem opgeschreven dingen op de eindfactuur van [verweerder] . Evenmin kan [verweerder] zich erachter verschuilen dat de heer [naam 3] verantwoordelijk zou zijn voor de eindfacturatie. [naam 3] was immers een ondergeschikte van [verweerder] en [naam 1] heeft aan [verweerder] zelf gevraagd hem op de hoogte te houden van alle kosten ten behoeve van zijn privé-project. De verklaring van [verweerder] dat hij nooit de bedoeling heeft gehad om [verzoeksters] . te benadelen en dat hij eventuele kosten nog wil betalen, kan hem niet baten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [verweerder] herhaaldelijk heeft verklaard dat het project afgerond zou zijn en dat alle kosten gefactureerd zouden zijn. Ook al zou [verweerder] de nog openstaande kosten betalen, dan maakt dit zijn laakbare handelwijze uit het verleden niet ongedaan. Dat er sprake zou zijn van een onzorgvuldig onderzoek door [onderzoeksbureau] is -gelet op de vele in het geding gebrachte stukken die de stellingen van [verzoekster 2] B.V. onderbouwen- niet gebleken. Noch is gebleken dat [verweerder] zijn verklaring onder druk zou hebben ondertekend.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerder] een zodanig verwijt treft van zijn handelwijze dat er geen plaats is voor de toekenning van een vergoeding.
3.9
Gelet op het bepaalde in artikel 7:685 BW, behoeft [verzoekster 2] B.V. geen termijn te worden gegund om het verzoek in te trekken. Nu de kantonrechter voornemens is de ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken zonder daaraan de door [verweerder] verzochte vergoeding te verbinden, zal [verweerder] wel in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek -op na te melden wijze- in te trekken. Dit laat echter onverlet, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, nu er zowel een voorwaardelijk ontbindingsverzoek door [verzoekster 2] B.V. is ingediend, als een zelfstandig (onvoorwaardelijk) tegenverzoek door [verweerder] .
3.1
[verweerder] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster 2] B.V.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [verzoekster 1] B.V. en [verzoekster 3] B.V. niet ontvankelijk in het verzoek;
stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van een verandering in de omstandigheden te ontbinden met ingang van 1 augustus 2015 zonder toekenning aan [verweerder] van een vergoeding;
stelt [verweerder] in de gelegenheid om tot uiterlijk 30 juli 2015 zijn verzoek in te trekken middels een schriftelijke verklaring aan de griffier, alsmede aan (de gemachtigde van) [verzoekster 2] B.V.;
bij handhaving van het verzoek van [verweerder] :
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster 2] B.V. en [verweerder] (voor zover deze arbeidsovereenkomst nog mocht blijken te bestaan) wegens gewichtige redenen, met ingang van 1 augustus 2015;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoekster 2] B.V. gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 400,00 aan gemachtigdensalaris.
bij intrekking van het verzoek door [verweerder] :
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster 2] B.V. en [verweerder] , voor zover deze arbeidsovereenkomst nog mocht blijken te bestaan, wegens gewichtige redenen, met ingang van 1 augustus 2015;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoekster 2] B.V. gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van € 400,00 aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2015 door mr. Koch, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.