Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
- faillietverklaring;
- (…)
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 december 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de coöperatie Coöperatieve Rabobank West-Brabant Noord U.A. (hierna: de bank) en een gedaagde, die in 2013 failliet was verklaard. De bank vorderde betaling van een bedrag van € 31.723,81, vermeerderd met contractuele vertragingsrente en wettelijke handelsrente, als gevolg van een kredietovereenkomst die op 1 oktober 2012 was gesloten. De gedaagde had een krediet in rekening-courant van maximaal € 30.000,- ontvangen voor zijn eenmanszaak, maar was in gebreke gebleven met de betalingen na zijn faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verschuldigdheid van het bedrag van € 30.418,- niet wordt betwist, maar heeft de boeterente van 11,1% die de bank vorderde, gematigd tot de wettelijke handelsrente, omdat deze als buitensporig werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de bank niet adequaat had gereageerd op de situatie van de gedaagde na de opheffing van het faillissement en dat de gedaagde niet voldoende had gereageerd op verzoeken van de bank om informatie over zijn inkomenspositie. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de contractuele rente en de wettelijke handelsrente, en heeft de bank in het gelijk gesteld voor wat betreft de hoofdsom, maar niet voor de buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn aan de zijde van de bank begroot op € 3.163,16.