ECLI:NL:RBZWB:2015:8663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
C/02/291019 / HA ZA 14-870
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid eigenaar binnenvaartschip voor schade door overboord geslagen containers

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stena Line B.V. en Scheepvaartbedrijf Jacobus B.V. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de eigenaar van een binnenvaartschip, Jacobus, voor schade die is ontstaan door containers die overboord zijn geslagen tijdens het vervoer. Op 28 december 2011 zijn containers geladen op het schip Jacobus, maar tijdens de vaart is een spanband gebroken, waardoor een aantal containers overboord zijn gevallen en schade hebben veroorzaakt aan de steigers van Stena. Stena vorderde schadevergoeding van Jacobus, bestaande uit kosten voor de schade aan de steiger en opslagkosten voor de containers. De rechtbank oordeelde dat Jacobus aansprakelijk was voor de schade aan de steiger, omdat de schade het gevolg was van een voorval aan boord van het schip. De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van de opslagkosten af, omdat deze kosten niet konden worden toegerekend aan Jacobus. De rechtbank concludeerde dat Jacobus de schade aan de steiger moest vergoeden, maar niet de opslagkosten, en veroordeelde Jacobus tot betaling van € 22.800,-- exclusief BTW, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Jacobus veroordeeld in de proceskosten van Stena.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/291019 / HA ZA 14-870
Vonnis van 16 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STENA LINE B.V,
gevestigd te Hoek van Holland,
eiseres,
advocaat mrs. M. Verhagen en O. Yesildag te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHEEPVAARTBEDRIJF JACOBUS B.V.,
gevestigd te Werkendam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Blussé van Oud -Alblas te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Stena en Jacobus genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 februari 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Stena is een ferry-operator. Jacobus is eigenaresse van het binnenvaartschip genaamd “Jacobus”.
2.2.
Op 28 december 2011 zijn bij BWC in de Waalhaven aan bakboord en aan stuurboord van de Jacobus rijen van 5 lengten MSC (Mediterranean Shipping Company)
40 voet containers, vijf hoog, geladen, op elkaar gezet met stackers en met spanbanden vastgesjord aan het schip. Tussen die twee rijen zijn andere containers geladen. De Jacobus is vervolgens de rivier afgevaren naar ECT, Maasvlakte. Bij het invaren van het Breeddiep begaf een van de spanbanden aan stuurboord het, waardoor de containers aan stuurboord in beweging kwamen, de andere spanbanden aan stuurboord braken en een deel van de lading containers aan stuurboord naar bakboord overkwam. Daarbij kwamen de bovenste containers van de stuurboordrij tegen de containers aan bakboord en werd ook het verband van de containers aan bakboord verbroken, waardoor de containers aan bakboord overboord gingen, op 29 december even na 3.00 uur.
2.3.
De containers zijn in de Nieuwe Waterweg terecht gekomen nabij Hoek van Holland. Een (aantal) van de containers is tegen de steiger en kade van Stena aangekomen en heeft daaraan schade veroorzaakt.
Deze schade is door de ingeschakelde schade-expert vastgesteld op een bedrag van
€ 23.738,50.
2.4.
De containers zijn in opdracht van Rijkswaterstaat geborgen en aan wal geplaatst. Drie containers zijn bij Stena op haar terminal opgeslagen.

3.Het geschil

3.1.
Stena vordert samengevat - veroordeling van Jacobus tot betaling van € 35.889,-- ex BTW te vermeerderen met rente en kosten. De vordering bestaat uit een bedrag van
€ 22.800,-- ex BTW betreffende schade aan de kade en de steiger en een bedrag van
€ 13.089,-- ex BTW aan opslag- en handlingskosten.
Stena stelt dat Jacobus als eigenaresse van het schadeveroorzakende schip krachtens het bepaalde in artikel 8:1002 BW aansprakelijk is voor de schade aan de kade en de steiger, nu deze het gevolg is van het overboord slaan van de containers vanaf de Jacobus.
De vordering betreffende opslag- en handlingskosten baseert Stena eveneens op het bepaalde in artikel 8:1002 BW.
3.2.
Jacobus voert verweer. Zij betwist dat sprake is van schuld van het schip, nu niet het schip, maar de containers de schade hebben toegebracht aan de kade en de steiger en het schip niet instrumenteel is geweest voor de schade. Ook is er volgens Jacobus geen sprake van onrechtmatig handelen van het schip en is onduidelijk hoe de containers overboord hebben kunnen slaan.
Jacobus stelt dat MSC als eigenaresse van de containers aansprakelijk is voor het opruimen en ophalen daarvan.
Voorts betwist Jacobus de verschuldigdheid van de mede gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

4.1.
Als aanvaring heeft te gelden het veroorzaken van schade door een oorzaak aan boord van een schip, waarvoor niet nodig is dat die oorzaak kan worden herleid tot een nautische fout. Indien sprake is van een voorval aan boord van een schip dat als oorzaak van de schade kan worden aangemerkt, kan worden geconcludeerd dat het schip de schade heeft veroorzaakt. In casu is de oorzaak van de schade terug te voeren tot een voorval aan boord van het schip: namelijk het losraken van een spanband, waardoor de containers zijn losgeraakt. De schade wordt dus aangemerkt als veroorzaakt door het schip, omdat het voorval dat tot de schade leidde aan boord plaatsvond.
4.2.
Bij de uitleg van het begrip ‘schuld van een schip’ moet worden vooropgesteld dat volgens artikel 8:1004 lid 1 BW geen wettelijk vermoeden van schuld bestaat. Op de eigenaar van een schip rust niet in het algemeen een risicoaansprakelijkheid met betrekking tot door of met het schip toegebrachte schade.
Er is sprake van schuld van een schip indien de schade het gevolg is van: (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de art. 6:169 - 6:171; (b) een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden; (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen.
In casu zijn de containers losgeraakt doordat de spanband, waarmee ze zaten vastgesjord, het begaf. Niet vast staat hoe dat kon gebeuren, maar het is wel een oorzaak die voor rekening van Jacobus komt, ingevolge het hiervoor genoemde criterium a of b.
Aan de hand van het vorenstaande kan derhalve worden geconcludeerd dat sprake is van ‘schuld van het schip’, zodat Jacobus gehouden is de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden.
4.3.
Ten aanzien van de hoogte van de door Jacobus te vergoeden schade overweegt de rechtbank het volgende. De schade aan de kade en steiger kan worden aangemerkt als schade die het gevolg is van het losraken van de containers. Nu de hoogte van de ter zake gevorderde schade, een bedrag van € 22.800,-- exclusief BTW, tussen partijen niet ter discussie staat, komt deze voor toewijzing in aanmerking.
De opslag- en handlingskosten van de containers komen niet voor vergoeding door Jacobus in aanmerking. Tussen Stena en Jacobus is ter zake geen overeenkomst gesloten. Deze kosten kunnen ook niet worden aangemerkt als schade die kan worden toegerekend aan het schip, nu er sprake is van een te ver verwijderd verband tussen het losraken van de containers aan boord van het schip en het maken van de opslag- en handlingskosten. Bovendien behoren de containers niet in eigendom toe aan Jacobus, zodat het niet in haar macht lag deze te laten ophalen bij Stena.
Uit de door Stena overgelegde stukken blijkt ook dat zowel Paul van Laak, de schade-expert, als [naam medewerker] van Stena in de maanden januari tot en met april 2012 hebben getracht MSC te bewegen de containers op te halen en dat daarbij is aangegeven dat kosten in rekening zullen worden gebracht voor handling en opslag.
4.4.
De mede gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, nu de verplichting tot betaling van voornoemd bedrag niet voortvloeit uit een tussen partijen gesloten handelsovereenkomst. De wettelijke rente over voornoemd bedrag, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen op onderstaande wijze.
4.5.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Stena heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De door Stena overgelegde e-mailcorrespondentie heeft betrekking op de stallings- en handlingskosten van de containers, waarvoor Jacobus, zoals uit het vorenstaande volgt, niet aansprakelijk is.
4.6.
Jacobus zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Stena. Deze kosten belopen tot op heden:
  • griffierecht € 1.892,--
  • dagvaarding € 84,52
  • salaris advocaat (2 pnt x tarief € 579,--)
Totaal € 3.134,52

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Jacobus om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Stena te voldoen de somma van € 22.800,-- exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Jacobus in de proceskosten van Stena, tot op heden begroot op
€ 3.134,52;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op
16 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: aij