ECLI:NL:RBZWB:2015:8608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
C/02/14/266 R
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering homologatie akkoord in schuldsaneringsregeling en tussentijdse beëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2015 uitspraak gedaan over de homologatie van een akkoord in het kader van een schuldsaneringsregeling. De schuldenaar had een akkoord aangeboden dat een uitkering aan schuldeisers van € 4.104,00 omvatte, maar de rechtbank oordeelde dat de schuldenaar onvoldoende inzicht had gegeven in de te verwachten baten van de boedel. De rechtbank benadrukte dat de baten niet alleen de aanwezige activa op het moment van de aanbieding van het akkoord omvatten, maar ook toekomstige baten die bij voortzetting van de schuldsaneringsregeling te verwachten waren. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet de vereiste transparantie had geboden over zijn vermogen en inkomsten, wat leidde tot de conclusie dat het aangeboden akkoord als onzorgvuldig moest worden aangemerkt.

De rechtbank weigerde de homologatie van het akkoord op basis van artikel 338 jo 153 lid 2 van de Faillissementswet (Fw), omdat de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som aanmerkelijk te boven gingen. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de schuldenaar structureel tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de tussentijdse beëindiging van deze regeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c en d Fw. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende baten beschikbaar waren om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen, waardoor geen faillissement volgde. De vergoeding voor de bewindvoerder werd vastgesteld op maximaal € 246,50, afhankelijk van het aanwezige actief.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Hopmans en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Insolventierecht
[plaatsnaam]
weigering homologatie akkoord
tussentijdse beëindiging schuldsanering
insolventienummer: C/02/14/266 R
nummer verklaring: [nummer verklaring]
uitspraakdatum: 23 december 2015
Bij vonnis van deze rechtbank van 12 maart 2014 is de toepassing van de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[naam schuldenaar] ,
geboren op [geboortedatum schuldenaar] te [plaatsnaam] ,
wonende te [adres schuldenaar] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: [voorletters bewindvoerder] Eisses.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de verificatievergadering van 19 maart 2015;
- het verslag van de rechter-commissaris van 14 april 2015;
- de processen-verbaal van de zitting van 8 oktober 2015 en 7 en 15 december 2015.

2.De beoordeling

2.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de op 19 maart 2015 gehouden verificatievergadering, alsmede van het aangenomen ontwerp van een akkoord. Uit het proces-verbaal van voormelde vergadering blijkt dat gemeld akkoord op de door de wet voorgeschreven wijze is aangenomen.
2.2
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het verslag van de rechter-commissaris van 14 april 2015. De rechter-commissaris adviseert daarin de rechtbank om niet over te gaan tot homologatie van het akkoord.
2.3
Schuldenaar heeft aangevoerd dat het door hem aangeboden akkoord betaling van een bedrag van € 3.500,00 behelst, alsmede een bedrag van € 604,00 voor het griffierecht, derhalve een bedrag van € 4.104,00. Na aftrek van het salaris van de bewindvoerder en kosten resteert, naar schatting, een betaling van 10% aan de concurrente crediteuren en 20% aan de preferente crediteuren, aldus schuldenaar.
2.4
Volgens schuldenaar is dit akkoord gunstiger voor crediteuren dan hetgeen aan het einde van de schuldsaneringsregeling aan crediteuren betaald zou kunnen worden. Schuldenaar heeft in dit verband naar voren gebracht dat de boedel op dit moment de volgende activa bevat: € 158,76, zijnde de boedelafdracht, € 500,00, zijnde de waarde van de aandelen die hij bezit in zijn bedrijf, alsmede € 1.150,72, zijnde de eindafrekening van zijn vorige werkgever, derhalve een bedrag van € 1.650,72. Volgens schuldenaar zijn er geen toekomstige boedelafdrachten te verwachten, nu het salaris dat hij met zijn eigen bedrijf verdient te laag is.
2.5
De rechtbank stelt voorop dat de procedure over de homologatie van een akkoord niet moet worden gezien als een procedure op tegenspraak tussen partijen doch als een op een spoedige beslissing over het akkoord gerichte rechtsgang, waarin zij naar eigen inzicht haar goedkeuring aan het akkoord verleent of weigert zonder daarbij in enig opzicht gebonden te zijn aan hetgeen door de bewindvoerder, de schuldeisers en de schuldenaar als hun standpunt naar voren is gebracht. De gewone regels van stelplicht en bewijslast zijn niet van toepassing.
2.6
De rechtbank overweegt verder dat in artikel 338 jo 153, tweede lid, Fw de imperatieve weigeringsgronden van de homologatie van het akkoord worden genoemd. Zo moet het akkoord worden geweigerd als de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som aanmerkelijk te boven gaan. Daarnaast biedt het derde lid van artikel 153 Fw de rechtbank de mogelijkheid op andere gronden alsook ambtshalve de homologatie te weigeren, hetgeen haar een grote mate van vrijheid geeft naar eigen inzicht te beslissen.
2.7
Bij de beoordeling van de homologatie zal derhalve, wat de eerstgenoemde weigeringsgrond betreft, moeten worden vergeleken enerzijds het bedrag dat schuldeisers ingevolge het akkoord wordt uitgekeerd en anderzijds het bedrag dat zij bij voortzetting van de schuldsaneringsregeling naar verwachting zullen ontvangen. Hierbij dienen onder "de baten des boedels" als bedoeld in artikel 153 lid 2 aanhef en onder 1 Fw niet slechts te worden begrepen de ten tijde van de aanbieding van het akkoord aanwezige baten, maar tevens de baten die bij voortzetting van de schuldsaneringsregeling nog te verwachten zijn.
2.8
Wat deze te verwachten baten des boedels betreft, heeft schuldenaar aangevoerd dat hij medio 2014 samen met een zakenpartner de besloten vennootschap Trust Verhuizingen BV heeft opgericht, waarvan hij 50% aandeelhouder, medebestuurder en werknemer is. Schuldenaar heeft overgelegd een arbeidscontract waarin is opgenomen dat hij met genoemde vennootschap een arbeidsovereenkomst is aangegaan tegen een salaris van € 1.425,00 bruto per maand.
2.9
De rechtbank overweegt hieromtrent dat schuldenaar niettegenstaande de overgelegde arbeidsovereenkomst op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt wat hij nu daadwerkelijk maandelijks aan inkomsten uit zijn onderneming ontvangt. Ter gelegenheid van beide zittingen heeft schuldenaar omtrent zijn inkomsten steeds wisselende verklaringen afgelegd, variërend van circa € 800,00 tot circa € 1750,00 netto. Waar, volgens schuldenaar, zijn salaris steeds contant werd uitbetaald, heeft hij ook geen salarisstroken en/of bankafschriften over kunnen leggen, waaruit het door hem ontvangen inkomen kan worden afgeleid. Schuldenaar heeft aangevoerd dat zijn salaris afhankelijk is van de omzet van zijn bedrijf en dat deze omzet varieerde, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze nader kunnen onderbouwen. Weliswaar heeft schuldenaar – uiteindelijk – overgelegd een voorlopige jaarrekening 2014, maar hieruit volgt dat het bedrijf in 2014 een totale netto-omzet had van € 1.000,00, zodat deze – niet goedgekeurde – jaarrekening geen enkel aanknopingspunt biedt voor de juistheid van de door hem genoemde inkomsten. Schuldenaar heeft daarnaast, als mede-eigenaar en bestuurder van het bedrijf, desgevraagd ook geen enkel inzicht – ook niet bij benadering – weten te verschaffen in de huidige omzetgegevens van het bedrijf.
2.1
Daarnaast heeft te gelden dat uit de overgelegde bankafschriften volgt dat er maandelijks regelmatig contante stortingen plaatsvonden op de rekening van schuldenaar. Volgens schuldenaar betrof dit stortingen door hem van zijn eerder ontvangen contante salarisbetaling, maar een en ander volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de bankafschriften. De rechtbank overweegt daarnaast dat uit de bankafschriften volgt dat er regelmatig stortingen van € 1.000,00 per maand plaatsvonden. Waar schuldenaar heeft opgemerkt dat hij van zijn inkomsten eerst nog zijn huur van € 750,00 – contant – betaalde en ook nog overige boodschappen kocht, lijkt hieruit in ieder geval te volgen dat schuldenaar een hoger inkomen geniet uit zijn bedrijf dan de door hem genoemde € 1.425,00 bruto per maand.
2.11
De rechtbank is daarnaast gelet op de onzekerheid omtrent de omzetgegevens van het bedrijf en bij gebreke van – overige – verificatoire stukken van oordeel dat schuldenaar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in zijn bezit zijnde aandelen van de onderneming een bedrag van € 500,00 vertegenwoordigen.
2.12
Nu schuldenaar, gelet op het vorengaande, derhalve onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de te verwachten baten des boedels zijn, kan door de rechtbank niet worden beoordeeld of deze baten de som, bij het akkoord bedongen, al dan niet aanmerkelijk te boven gaan. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van schuldenaar had gelegen om maximale transparantie te betrachten omtrent zijn vermogen en inkomsten uit zijn onderneming. Waar dit niet is gebeurd, is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop het aangeboden akkoord tot stand is gekomen als onzorgvuldig moet worden aangemerkt. De rechtbank zal de homologatie van het akkoord weigeren op de voet van artikel 153, derde lid, Fw.
2.13
De weigering van de homologatie brengt ingevolge artikel 338, derde lid, Fw mee dat de schuldsaneringsregeling van schuldenaar wordt voortgezet, tenzij er redenen zijn om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op de voet van artikel 350 Fw.
2.14
De rechtbank overweegt dienaangaande dat zij in dit verband gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw dient te beoordelen of schuldenaar, in het licht van alle omstandigheden van het geval, één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt, of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert of frustreert, dan wel bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
2.15
De rechtbank overweegt dat als niet dan wel onvoldoende bestreden vaststaat dat schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling zonder toestemming van de bewindvoerder en de rechter-commissaris een eigen bedrijf is gestart. Schuldenaar heeft voorts nagelaten de bewindvoerder te informeren omtrent de hieruit door hem ontvangen inkomsten. Uit de eigen verklaring van schuldenaar ter zitting volgt daarnaast dat schuldenaar nieuwe schulden heeft laten ontstaan aan zijn ziektekostenverzekeraar door in 2014 en 2015 niet (steeds) zijn premies te betalen ten bedrage van € 200,00 per maand. Voorts volgt uit de eigen verklaring van schuldenaar ter zitting dat hij daarnaast tijdens de regeling een nieuwe schuld is aangegaan van € 3.000,00, door dit bedrag van zijn schoonmoeder te lenen.
2.16
De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar hiermee structureel is tekortgeschoten in zijn (kern)verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze tekortkomingen niet aan schuldenaar kunnen worden toegerekend, zijn door hem gesteld noch gebleken.
2.17
Dit een en ander brengt mee dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub c en d Fw tussentijds beëindigd dient te worden.
2.18
Nu er onvoldoende baten beschikbaar zijn om (na aftrek van de kosten van schuldsaneringsregeling) de vorderingen op de schuldenaar geheel of gedeeltelijk te voldoen, zal geen faillissement volgen.
2.19
De vergoeding voor de bewindvoerder is berekend op € 4.373,32 (inclusief onkosten en omzetbelasting). Voor zover actief aanwezig is, kan de bewindvoerder de vergoeding (deels) als salaris opnemen.

3.De beslissing

De rechtbank:
weigert de homologatie van het door schuldenaar aangeboden akkoord;
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
stelt het salaris voor de bewindvoerder, inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 246,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hopmans, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.