ECLI:NL:RBZWB:2015:8582

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
5 januari 2016
Zaaknummer
C/02/260831 / HA ZA 13-168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeoverdracht van aandelen tussen aandeelhouders met deskundigenbenoeming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een geschil tussen twee besloten vennootschappen, DMHV HOLDING BV en HOLLAND PROPERTY INVESTORS HOLDING BV, over de overdracht van aandelen. De eiseres, DMHV HOLDING BV, vordert de overname van aandelen door de gedaagde, HOLLAND PROPERTY INVESTORS HOLDING BV. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen te bepalen, maar DMHV heeft het voorschot voor de deskundige niet kunnen betalen vanwege financiële problemen. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om de waarde van de aandelen zelfstandig vast te stellen op nihil.

De rechtbank overweegt dat DMHV, ondanks herhaalde kansen, niet in staat was om het voorschot te voldoen, wat resulteert in het ontbreken van een deskundigenrapport. De rechtbank concludeert dat de liquiditeitsproblemen van DMHV voor haar eigen rekening komen, vooral gezien het feit dat de procedure was gestart op basis van artikel 2:343 BW, dat een deskundigenonderzoek vereist bij onenigheid over de waarde van de aandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming was over de waarde van de aandelen en dat de statuten of andere overeenkomsten geen duidelijke maatstaf boden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot uittreding toegewezen, waarbij HOLLAND PROPERTY INVESTORS HOLDING BV werd veroordeeld tot de overname van alle 90 aandelen van DMHV, met de waarde vastgesteld op nihil. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 2 december 2015 door mr. H.A. Witsiers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/260831 / HA ZA 13-168
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DMHV HOLDING BV,
gevestigd te Willemstad,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.C.C. Wester te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOLLAND PROPERTY INVESTORS HOLDING BV,
gevestigd te Nisse,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.A. Soebhag te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 april 2015 waarin een eindbeslissing in reconventie is genomen,
  • de rolbeslissing van 21 oktober 2015,
  • het B 16 formulier “niet geregeld verzoek” van 4 november 2015 van DMHV,
- het B 16 formulier “niet geregeld verzoek” van 4 november 2015 van HPI Holding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het verdere geschil en de verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 25 februari 2015 heeft de rechtbank de heer W.J. Lukaart RA FA MBV tot deskundige benoemd en bepaald dat partijen ieder de helft van het voorschot dienen over te maken, en wel binnen twee weken na een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffier. De deskundige heeft op verzoek van partijen het door hem begrote voorschot gespecificeerd. Partijen hebben van de hen geboden gelegenheid daarop te reageren geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het voorschot vervolgens op 26 mei 2015 begroot op € 10.890,00 inclusief BTW.
2.2.
Na sommatie door de griffier heeft HPI Holding haar deel van het voorschot voldaan. DMHV heeft het voorschot onbetaald gelaten. Bij rolbeslissing van 21 oktober 2014 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rolzitting van 4 november 2011 teneinde de rechtbank mee te delen of ook de tweede helft van het voorschot op de deskundigenkosten betaald is. De rechtbank heeft voorts meegedeeld dat indien het voorschot niet betaald zou zijn de zaak naar de rolzitting van 16 november 2015 zou worden verwezen voor vonnis.
2.3.
Bij B 16 formulier voor de rol van 4 november 2015 heeft DMHV meegedeeld niet in staat te zijn om de helft van het voorschot op de deskundigenkosten te voldoen.
2.4.
Bij B 16 formulier voor de rol van 4 november 2015 heeft HPI Holding meegedeeld niet bereid te zijn de helft van de kosten die DMHV dient te betalen te voldoen omdat, nu DMHV zich op betalingsonwil beroept, er voor HPI Holding geen zekerheid bestaat dat zij die kosten terugkrijgt. HPI Holding stelt voorts dat het in de risicosfeer van DMHV ligt dat zij niet in staat is de kosten voor de deskundige te betalen terwijl deze kosten gelet op de procedure voorzienbaar waren. HPI Holding stelt dat zij onnodig kosten voor de onderhavige procedure heeft moeten maken en een volledige veroordeling voor DMHV in de kosten dus op zijn plaats is.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. DMHV heeft, alhoewel zij daartoe meermaals in de gelegenheid is gesteld, het door haar te betalen aandeel van het voorschot op de deskundigenkosten niet voldaan. Er is dan ook geen deskundigenonderzoek uitgebracht. De rechtbank zal op de voet van artikel 196 lid 2 Rv daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Dat DMHV liquiditeitsproblemen heeft en daarom het voorschot niet kan voldoen, is een omstandigheid die voor haar rekening moet blijven. Dat geldt eens temeer nu het voor DMHV duidelijk was dat, gelet op de door haar geëntameerde procedure ex art.2: 343 BW, welk artikel art. 2:339 BW van toepassing verklaart, de rechtbank een deskundigenbericht zou gelasten om de waarde van de aandelen vast te stellen. Er was immers geen overeenstemming tussen partijen over de waarde van de aandelen en ook de statuten of een overeenkomst in de zin van artikel 2: 337 lid 1 BW boden geen duidelijke maatstaf voor de bepaling van de waarde van de aandelen.
2.6.
Wat betreft de prijs van de aandelen overweegt de rechtbank dat HPI Holding heeft betoogd dat Princehof Vastgoed B.V. – verder de Vennootschap –, een negatief eigen vermogen en een negatief resultaat heeft. Zij stelt, onder verwijzing naar de werkwijze van de Vennootschap vermeld in de pleitnota voor de zitting in kort geding van 15 februari 2011, dat het aandelenpakket van de Vennootschap niet een even grote waarde heeft als alle uitstaande beleggingen. De Vennootschap is volgens HPI Holding niets anders dan een tussenstation als het gaat om doorbetaling, onder aftrek van haar eigen kosten, naar de daartoe gerechtigde vennootschap voor de door deze bewezen diensten in de onderliggende projectvennootschappen. Binnen de Vennootschap worden volgens HPI Holding geen inhoudelijke werkzaamheden verricht. DMHV heeft dit niet weersproken. Gelet op het vorenstaande en bij gebreke van een andere maatstaf, zal de rechtbank de waarde van de aandelen in redelijkheid bepalen op nihil.
2.7.
De rechtbank zal, nu de vordering tot uittreding zal worden toegewezen inhoudende dat HPI Holding alle 90 aandelen van DMHV, genummerd 91 tot en met 180 in de Vennootschap dient over te nemen, de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 4.2. in het vonnis van 20 augustus 2014, DMHV tevens veroordelen tot levering van haar aandelen aan HIP Holding.
2.8.
De rechtbank passeert het standpunt van HPI Holding dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Dit volgt niet, zoals HPI Holding stelt, uit art. 2:243 lid 3 BW.
2.9.
Het door HPI Holding betaalde voorschot voor het deskundigenbericht dient door de griffier aan haar te worden terugbetaald.
2.10.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

in conventie

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering tot uittreding toe,
3.2.
veroordeelt HPI Holding tot overname van DMHV van alle 90 aandelen, genummerd 91 tot en met 180,vrij van enig pand of vruchtgebruik of enig ander recht in de Vennootschap waarbij de waarde wordt gesteld op nihil,
3.3.
veroordeelt DMHV tot overdracht van alle 90 aandelen, genummerd 91 tot en met 180, vrij van enig pand of vruchtgebruik of enig ander recht, in de Vennootschap aan HPI Holding,
3.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.
MdB