ECLI:NL:RBZWB:2015:8523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
02/120239-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte beschuldigd van overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot XTC en hennep

Op 6 oktober 2015 vond de rechtszitting plaats in de zaak tegen de verdachte, die niet aanwezig was. De raadsman, mr. H.M. Dunsbergen, was wel aanwezig en verklaarde dat zijn cliënt, die een opleiding toerisme volgt, zijn leven positief heeft veranderd. De officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, presenteerde het bewijs dat op 18 juni 2015 de verdachte werd gezien terwijl hij iets overhandigde aan een andere man. Bij de staandehouding van de verdachte werden 18 XTC-pillen en 8,9 gram hennep aangetroffen. De verdachte verklaarde dat hij de drugs voor eigen gebruik had gekocht. De officier van justitie eiste een werkstraf van 80 uur en een geldboete van 75 euro.

De raadsman betwistte het redelijk vermoeden van schuld en voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Hij stelde dat het bewijs niet voldoende was zonder het NFI-rapport, dat niet op tijd was aangeleverd. De officier van justitie verweerde zich door te stellen dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van drugsoverlast en dat de zaak niet aangehouden hoefde te worden.

De politierechter oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen en achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk voorhanden hebben van XTC en hennep. De politierechter legde een werkstraf van 80 uur op voor feit 1 en een geldboete van 75 euro voor feit 2, met vervangende hechtenis indien de straf niet werd uitgevoerd. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02-120239-15
proces-verbaal van de openbare zitting van de politierechter op 6 oktober 2015
politierechter: mr. G.H. Nomes
griffier: H. Holtgrefe
officier van justitie: mr. E. Verhoeven-Ivankovic
De zaak tegen verdachte wordt uitgeroepen.
De verdachte
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
is niet verschenen.
Als raadsman van verdachte is aanwezig mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.
De raadsman deelt mee uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. De politierechter stemt daarmee in.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt de korte inhoud mee van de stukken.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen van de procesdeelnemers steeds zakelijk weergegeven.
Raadsman verklaart:
Cliënt doet nu de opleiding toerisme aan het Scalda. Cliënt heeft zijn leven veranderd en zijn opleiding is een positieve wending in zijn leven. Ik heb de nagekomen stukken binnen gekregen. In het dossier bevond zich ook e-mailcorrespondentie over het ontbrekende NFI-rapport.
De officier van justitie houdt haar requisitoir en voert aan:
Uit het dossier blijkt dat op 18 juni 2015 de verbalisant verdachte iets ziet overhandigen aan een andere man. Verdachte is ambtshalve bekend bij de verbalisant als dealer. Verdachte is staande gehouden. Vervolgens zijn er XTC pillen en hennep bij hem aangetroffen. Verdachte verklaart dat hij deze heeft gekocht voor zelfgebruik. Uit het onderzoek bleek dat de pillen een positieve reactie op MDMA gaven. Gelet op de testen en de verklaring van verdachte is het wettig en overtuigend bewezen dat hij 18 XTC pillen en 8,9 gram hennep voorhanden heeft gehad. Er is een e-mailbericht binnen gekomen over het NFI rapport. Het NFI heeft het rapport niet voor de zitting kunnen afronden. In mijn eis zal ik rekening houden met de documentatie van verdachte en het reclasseringsadvies, daarom wijk ik met mijn eis iets af van de richtlijnen. Ik verzoek u daarom een werkstraf op te leggen voor de duur van 80 uur voor feit 1 en een geldboete van 75 euro voor feit 2.
De officier van justitie legt de vordering aan de politierechter over.
De raadsman houdt zijn pleidooi en voert aan:
De verbalisant constateert dat cliënt iets uit zijn broekzak haalt. Is dat een redelijk vermoeden van schuld? Ik heb niet in het dossier terug kunnen lezen of er eerst gevraagd is aan cliënt wat er is gebeurd, hij werd gelijk staande gehouden. Een redelijk vermoeden van schuld is meer dan alleen een algemeen vermoeden. Het redelijk vermoeden van schuld is ten onrechte aangenomen. Er is sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Het bewijs moet worden uitgesloten en mijn cliënt moet worden vrijgesproken.
Als u dit verweer niet honoreert dan is de vraag of feit 1 wettig en overtuigend bewezen is. Waren het 18 pillen en welke stof bevatten deze pillen? Een indicatieve test is op zichzelf niet voldoende, ik verwijs u naar de jurisprudentie. De test is slechts een indicatie. Het rapport van de NFI is daarvoor nodig maar het rapport ontbreekt in het dossier. Ik verwijs u naar de e-mailcorrespondentie uit het dossier. U kunt daar lezen: ‘als het niet bij de stukken zit, dan…?? Mijn antwoord op deze vraag is: te weinig bewijs en dus vrijspraak voor feit 1. De verklaring van cliënt bij de politie zegt ook niets als er geen ander bewijs is.
Feit 2 is een overtreding. Het forum waar dit feit is aangebracht is onjuist als je kijkt naar de richtlijn. Ook al zou mijn cliënt een recidivist zijn maar dit is hij echter niet. De aangetroffen hennep is bij elkaar minder dan 30 gram en dan is het geen misdrijf maar een overtreding. Dit had aangebracht moeten worden op een OM-zitting, hooguit bij de kantonrechter. Ik verzoek u daarom dan ook de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie voert in repliek aan:
U brengt naar voren dat er geen sprake is van een redelijk vermoeden. Ik wil u verwijzen naar het proces-verbaal van bevindingen waarin uitvoerig staat beschreven dat het de verbalisanten ambtshalve bekend is dat verdachte drugsoverlast veroorzaakt. De verbalisanten waren op dat moment met de controle op drugsoverlast bezig. Ook weten de verbalisanten dat verdachte drugsverslaafd is. Het redelijk vermoeden van schuld is dus aanwezig en er is geen sprake van een vormverzuim. Tevens zou bewijsuitsluiting een te vergaande consequentie zijn, dan zou ik eerder denken aan matiging van de straf.
Ik vind het vervelend het NFI-rapport nog ontbreekt. Ik verzoek de politierechter dan ook om de zaak aan te houden en het rapport alsnog af te wachten.
Ten aanzien van het tweede feit: volgens de richtlijnen mag het Openbaar Ministerie gelet op het bepaalde in de Opiumwet dit feit samen met een ander feit bij de politierechter aanbrengen.
De raadsman voert in dupliek aan:
Ook al is het de verbalisanten ambtshalve bekend dat cliënt bekend staat om drugsoverlast, dan merk ik toch op dat hij niet in het strafrechtelijk kader veroordeeld is in verband met de Opiumwet. Er is veel te kort door de bocht gerechercheerd. Onder deze omstandigheden is er sprake van vormverzuim en blijf ik bij mijn verzoek om bewijs uit te sluiten en cliënt vrij te spreken.
Ik verzet mij ertegen dat de zaak wordt aangehouden. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak zelf aangebracht. Het Openbaar Ministerie wist dat er geen NFI-rapport was, de zitting gaat toch door. Nu pas verzoeken om aanhouding van de zaak? Ik zie dit eerder als reden voor vrijspraak en niet als reden voor aanhouding.
De politierechter wijst het verzoek om aanhouding af omdat hij voldoende is voorgelicht om tot een oordeel te komen, sluit het onderzoek en doet meteen mondeling uitspraak.
aantekening van het mondeling vonnis d.d. 13 oktober 2015

1.De tenlastelegging

Overeenkomstig de dagvaarding.

2.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De politierechter is bevoegd.
Het verweer dat de officier van justitie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk is wordt verworpen aangezien het de officier van justitie vrij staat om bij dagvaarding van verdachte voor de politierechter ter zake van een misdrijf inhoudende verdenking van overtreding van de Opiumwet, ook een overtreding inhoudende verdenking van overtreding van de Opiumwet bij de politierechter aan te brengen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
De bewijsmiddelen
De politierechter acht de feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als dossierpagina 3 in het eind-proces-verbaal nummer PL2000-2015155487 van de Politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, Zld District Zeeland, Basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm door [naam 1] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
- het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgenomen als dossierpagina 7 in het eind-proces-verbaal nummer PL2000-2015155487 van de Politie, opgemaakt in de wettelijke vorm;
- de foto van de hennep en de verdovende middelen, opgenomen als dossierpagina 15 in het eind-proces-verbaal nummer PL2000-2015155487 van de Politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, Zld District Zeeland, Basisteam Walcheren, opgemaakt in de wettelijke vorm;
- het ambtsedig proces-verbaal van verdovende middelen, opgenomen als dossierpagina 1 van het aanvullend proces-verbaal nummer 2015155487, opgemaakt in de wettelijke vorm door [naam 2] , verbalisant, team Walcheren.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
3.2
De bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte voert het verweer dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op het moment dat de verdachte werd staande gehouden. In het proces-verbaal van bevindingen (pagina 3) is onder meer het volgende gerelateerd: Verbalisant was op 18 juni 2015 te 09.30 uur in het kader van bestrijding drugsoverlast in burger in de omgeving van de Aagje Dekenstraat te Vlissingen. Hij zag de hem ambtshalve bekende [naam 3] en [verdachte] . Beide personen staan regelmatig in de politiebriefing ter zake van drugsoverlast en aandachtsvestigingen. [naam 3] is bekend als dealer en verdachte is verslaafd. Verbalisant zag dat [naam 3] en [verdachte] met elkaar spraken, dat [verdachte] iets uit zijn broekzak pakte en aan [naam 3] overhandigde. Vervolgens overhandigde [naam 3] iets aan [verdachte] . Gelet op deze bevindingen en de daaruit op te maken aard en volgorde van handelingen, bestond er naar het oordeel van de politierechter ten tijde van de staande houding van verdachte ten aanzien van hem een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet. Het verweer wordt verworpen.
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 18 pillen en 8,9 gram hennep voorhanden heeft gehad. Van de 18 XTC pillen zijn representatieve monsters genomen. Deze monsters gaven bij een indicatieve test als uitslag: bevat MDMA. Verdachte verklaart bij de politie dat hij geld heeft betaald voor de bij hem aangetroffen drugs. Voor de wiet heeft hij € 50,-- betaald en de rest is XTC waarvoor hij € 2,-- per pil heeft betaald. Verdachte is blijkens de stukken verslaafd en gebruikt drugs. Gelet op de verklaring van verdachte dat het XTC-pillen waren, in samenhang bezien met de uitslagen van de indicatieve testen, is wettig en overtuigend bewezen dat de bij verdachte aangetroffen zogenaamde XTC-pillen MDMA bevatten. Gelet op het voorgaande acht de politierechter de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.3
De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks18 juni 2015 te Vlissingen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer18 pillen,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende
XTC, zijnde XTC een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans één of meer (handels- en/of gebruikers) hoeveelheden van een stof
(zogenaamde XTC-pillen) bevattende amfetamine en/of MDA (tenamfetamine),MDMA
en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of MDEA
(methyleen-dioxyethyl en/of 4-broom- 2,5-dimethoxyfenethylamine (2CB),zijnde
amfetamine en/of MDA (tenamfetamine)MDMA
en/of MMDA en/of N-ethyl MDA en/of N-hydroxy MDA en/of 4-broom- 2,5 dimethoxyfenethylamine (telkens)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of zijnde MDEA (methyleendioxyethylamfetamine) een middel als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hijop
of omstreeks18 juni 2015 te Vlissingen
aanwezig heeft gehad ongeveer 8.9 gram,
in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gramhennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

De politierechter is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten voor feit 1 een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis en voor feit 2 een geldboete van 75 euro, subsidiair 1 dag hechtenis, passend en geboden is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de politierechter rekening gehouden met het advies van Reclassering Nederland en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegend komt de politierechter tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en het persoon van verdachte.

6.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 3, 10, 11, 14 van de Opiumwet , zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

7.De beslissing

De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte voor feit 1 tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uur;
- beveelt indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
- voordeelt verdachte voor feit 2 tot een
geldboete van 75 (vijfenzeventig) euro;
- beveelt dat hij bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
1 (één) dag;
-geeft aan de gemachtigde raadsman van verdachte kennis dat binnen veertien dagen hoger beroep kan worden ingesteld;
Dit proces-verbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.