ECLI:NL:RBZWB:2015:8444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
C/02/271237 / HA ZA 13-780
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake deskundigenonderzoek naar bezonning en lichtopbrengst in civiele procedure

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is een vervolg gegeven aan een eerder vonnis van 30 april 2014. De rechtbank had in dat tussenvonnis een deskundigenonderzoek gelast met betrekking tot de bezonning en lichtopbrengst in de woningen van de eisers en gedaagden. De deskundige heeft zijn onderzoek gebaseerd op rapportages die in het geding zijn gebracht, maar de rechtbank heeft in dit vonnis de deskundige verzocht om eigen berekeningen uit te voeren, omdat het eerdere rapport niet volledig was. De kosten van deze extra werkzaamheden komen voor rekening van de deskundige.

De eisers hebben hun vorderingen aangepast en vorderen onder andere de verwijdering van een aanbouw en het verlagen van de hoogte van deze aanbouw, met dwangsommen voor het geval de gedaagden hieraan niet voldoen. De gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vermeerdering van eis in beginsel toelaatbaar is. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de eisers onvoldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun vorderingen met betrekking tot de vensters en de stank- en rookoverlast.

De deskundige heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat de lichtopbrengst in de woning van de eisers is verminderd, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat het deskundigenrapport niet voldoet aan de eisen. De rechtbank heeft de deskundige opdracht gegeven om de vraag naar de vermindering van lichtopbrengst opnieuw te beantwoorden aan de hand van een eigen bezonningsstudie. De kosten van het eerdere onderzoek blijven voor rekening van de deskundige, omdat het onderzoek niet aan de eisen voldeed. De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden en de zaak op de parkeerrol geplaatst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/271237 / HA ZA 13-780
Vonnis van 12 augustus 2015
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. C. Drent te Roermond,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P. van den Berg te Middelburg.
Partijen zullen hierna in enkelvoud [eisers] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 april 2014
  • brief van de deskundige van 4 november 2014
  • brief van [gedaagden] van 19 november 2014
  • faxbrief van [eisers] van 25 november 2014
  • brief van de rechtbank aan partijen van 27 november 2014, in afschrift verzonden aan de
deskundige
  • het deskundigenbericht van 7 april 2015
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens akte uitlaten tevens akte houdende aanvulling
van eis van [eisers] van 13 mei 2015
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht, tevens antwoordakte van [gedaagden] van 17 juni
2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het verdere geschil en de verdere beoordeling

2.1.
De vermeerdering van eis
2.1.1.
[eisers] vordert, nadat hij zijn eis bij akte van 13 mei 2015 heeft aangepast:
Primair:
- om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis alle vensters die zich op minder dan
twee meter afstand van de erfgrens tussen [eisers] en [gedaagden] bevinden, te verwijderen en
verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat
gedaagde hiermee in verzuim blijft, met een maximum van € 10.000,00,
- om binnen 30 dagen na het in deze te wijzen vonnis de aanbouw van het eerste gedeelte te
verlagen met 3.8 meter en de aanbouw van het tweede gedeelte te verlagen met 2.1 meter,
althans de aanbouw te verlagen onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke
dag dat gedaagde hiermee in verzuim blijft, met een maximum van € 100.000,00,
- voor recht te verklaren het bestaan van het recht van erfdienstbaarheid van uitzicht,
gevestigd ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente Veere, [kadastrale gegevens]
- om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis medewerking te verlenen aan de
inschrijving van voornoemd recht van erfdienstbaarheid in de openbare registers, onder
verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat gedaagde hiermee in verzuim
blijft, met een maximum van € 10.000,00,
- om binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis de drie schoorstenen op de aanbouwen
die door [gedaagden] zijn geplaatst te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van
een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat gedaagde hiermee in verzuim blijft, met een
maximum van € 10.000,00,
Subsidiair:
- om de vensters die zich op een afstand van minder dan 2 meter van de erfgrens tussen
[eisers] en [gedaagden] bevinden, ondoorzichtig en vaststaand te maken, onder verbeurte van
een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat gedaagde hiermee in verzuim is, met een
maximum van € 10.000,00,
- aan eiser te voldoen een schadevergoeding nader op te maken bij staat,
- om binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis de drie schoorstenen niet langer te
gebruiken, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat gedaagde
wel van de schoorstenen gebruik maakt, met een maximum van € 10.000,00,
Meer subsidiair:
- om de venster(s) in de woning met aanbouwen van [gedaagden] , zolang die zich op een
afstand van minder dan 2 meter vanaf de erfgrens met het perceel van [eisers] bevinden,
ondoorzichtig en vaststaand (gesloten) te houden, op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 voor elke dag dat de venster(s) hieraan niet voldoen, met een maximum van
€ 10.000,00.
2.1.2.
[gedaagden] heeft geen bezwaar tegen de wijziging van eis met uitzondering van het thans meer subsidiair gevorderde. Dit onderdeel van de eiswijziging is volgens [gedaagden] in strijd met de eisen van een goede procesorde. [eisers] verzoekt de rechtbank feitelijk om terug te komen op de beslissing in het vonnis van 30 april 2014 waarbij de rechtbank heeft beslist dat de door [gedaagden] gekozen oplossing leidt tot een voldoende duurzame en niet op eenvoudige wijze ongedaan te maken toestand die niet in hoge mate verschilt van de situatie waarin ondoorzichtig glas zou zijn gebruikt en de vensters niet van scharnieren zouden zijn voorzien en dat [gedaagden] en eventuele opvolgende bewoners c.q. eigenaren gehouden is c.q. zijn te voldoen aan de eisen van artikel 5:51 BW. De wijziging komt volgens [gedaagden] neer op intern hoger beroep. Subsidiair voert [gedaagden] aan dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat de vordering onvoldoende bepaald is. [gedaagden] betwist overigens dat hij de door [eisers] bedoelde vensters opent.
2.1.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bij wijziging, althans vermeerdering van eis ingestelde meer subsidiaire vordering als volgt. [eisers] voert daartoe in feite een nieuwe grond aan, te weten dat [gedaagden] de vensters opent. In zo verre is sprake van een vermeerdering van eis die in beginsel in elk stadium van het geding toelaatbaar is. Dát [gedaagden] de vensters in weerwil van zijn gehoudenheid die gesloten te hebben toch opent heeft hij betwist en [eisers] heeft zijn vordering niet nader onderbouwd en geconcretiseerd. Derhalve dient deze vermeerderde vordering te worden afgewezen.
2.2.
Stank en rookoverlast
In het tussenvonnis van 30 april 2014 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.14. overwogen dat partijen nog in de gelegenheid zullen worden gesteld om zich uit te laten omtrent eventueel door [eisers] te lijden (onrechtmatige) hinder door stank- en rookoverlast als gevolg van de afvoerlucht van de centrale verwarming, de keuken en het toilet die wordt afgevoerd door schoorstenen geplaatst op het schuine dak aan de zijde van [eisers] . [eisers] heeft in de door hem op 13 mei 2015 genomen conclusie tevens akte naast enkele algemene opmerkingen niet méér gesteld dan dat gezien de functie van de schoorstenen de lucht die daaruit vrijkomt veel rook zal bevatten en niet al te fris zal ruiken en op het perceel van [eisers] overlast zal veroorzaken.
[gedaagden] woont inmiddels in de woning en [eisers] moet gelet op de sinds het wijzen van het tussenvonnis verstreken periode geacht worden in staat te zijn de hinder die hij als gevolg van de geplaatste schoorstenen stelt te lijden nader te onderbouwen. [eisers] heeft dat niet gedaan. [gedaagden] voert terecht aan dat [eisers] zijn stellingen dat hij (onrechtmatige) hinder zou ondervinden van de schoorstenen niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal gelet daarom de vordering strekkende tot verwijdering van de geplaatste schoorstenen als ongegrond afwijzen.
2.3.
Het deskundigenonderzoek
2.3.1.
Bij tussenvonnis van 30 april 2014 heeft de rechtbank een onderzoek door een deskundige gelast ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.1. opgesomde drie vragen. Bij brief van de deskundige van 4 november 2014 heeft de deskundige meegedeeld dat naar zijn mening de eerste twee vragen alleen beantwoordt kunnen worden wanneer de exacte afmetingen van de gerealiseerde verbouwing (uitbouw) objectief vaststaan zodat op basis daarvan de reeds opgestelde bezonningsstudies kunnen worden geanalyseerd. Omdat partijen het kennelijk niet eens zijn over de gerealiseerde afmetingen kan volgens de deskundige de feitelijke situatie alleen worden vastgesteld door die alsnog objectief te laten opmeten waartoe de deskundige een verzoek aan de rechtbank doet. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld op dat verzoek te reageren. Bij brief van de rechtbank van 27 november 2014 heeft de rechtbank partijen meegedeeld het verzoek het onderzoek uit te breiden met nameting te honoreren. Op 15 januari is door de Grontmij Nederland B.V. de objectieve meting uitgevoerd. Daarna heeft de deskundige zijn conceptrapport uitgebracht. Op 18 maart 2015 is door [eisers] en [gedaagden] op de conceptrapportage gereageerd.
2.3.2.
De deskundige heeft de vraag of de door [gedaagden] gerealiseerde verbouwing geleid heeft tot verminderde lichtopbrengst in de woning en op het perceel van [eisers] , vraag 1, met ja beantwoord. De deskundige heeft de vraag in welke mate de lichtopbrengst ten opzichte van de voorafgaand aan de verbouwing bestaande situatie is verminderd, vraag 2, beantwoord in die zin, dat de zontoetreding in de kinderkamer ten opzichte van de oude situatie gering is. In de keuken en de eetkamer van huisnummer 47 komt volgens de deskundige gedurende het jaar fors minder zonlicht binnen ten opzichte van de oude situatie. De exacte vermindering is op basis van de door partijen in het geding gebrachte deskundigenrapportages, waarvan de rechtbank heeft bepaald dat de deskundige die bij zijn onderzoek dient te betrekken, volgens de deskundige niet gedetailleerd te omschrijven. Volgens de deskundige gaat het zeker om zo’n 40% minder zontoetreding ten opzichte van de oude situatie voor wat betreft de keuken en de eetkamer. In antwoord op vraag 3 merkt de deskundige op dat er een richtlijn bestaat - de “lichte TNO-norm” - voor de hoeveelheid directe zontoetreding op kozijnen / gevels maar dat uit de opgestelde rapporten niet is te concluderen of daaraan wordt voldaan. In de opgestelde rapporten is niet gekeken naar de periode van het jaar waarop de richtlijn ziet.
2.3.3.
[eisers] merkt naar aanleiding van de door de deskundige uitgebrachte rapportage dat de door [gedaagden] in het geding gebrachte rapportage van Rho ter zijde geschoven dient te worden omdat:
- uit de rapportage van Rho niet duidelijk wordt van welke maatvoering is uitgaan en die in ieder geval niet is gebaseerd op de vergunde situatie omdat de maten in de bestektekening dateren van later datum, 17 juni 2013 dan de vergunning die dateert van 16 april 2012,
- niet blijkt of van zomer- of wintertijd is uitgegaan,
- enkele tijden van zontoetreding niet mogelijk zijn omdat de zon net op is en nog heel laag staat,
- Rho volgens de deskundige, pagina 11 en 16 van zijn rapportage, ten onrechte stelt dat het schaduweffect gering is omdat sprake is van een vermindering van 1-2 uur per dag,
- Rho de ruimtes in de woning van [eisers] onjuist aanduidt en de keuken als eetkamer aanduidt en de tuinkamer als keuken terwijl de eetkamer niet in het onderzoek van Rho is betrokken maar alleen de keuken en de tuinkamer/berging. Het standpunt van de deskundige dat de keuken in de meerdere rapportages overeenkomt en de woonkamer en eetkamer dezelfde ruimte zijn is onjuist.
De conclusies in de door [eisers] in het geding gebrachte rapportage van Kraak en Tack van 13 februari 2013 en de deskundigenrapportage zijn nagenoeg dezelfde. Beiden concluderen dat sprake is van een verminderde lichtopbrengst in de keuken en eetkamer van 40% tot 50%. Met het deskundigenoordeel is volgens [eisers] komen vast te staan dat sprake is van een fors verminderde lichtopbrengst in de woning van [eisers] .
2.3.4.
[gedaagden] stelt dat het deskundigenrapport niet bruikbaar is. Volgens [gedaagden] heeft de deskundige diverse zaken over het hoofd gezien met als gevolg dat zijn vergelijkingen, analyses een conclusies niet kloppen. [gedaagden] stelt dat de deskundige zelf onderzoek had moeten doen. De opdracht zoals geformuleerd in het vonnis van 30 april 2014 staat daaraan, in tegenstelling tot hetgeen de deskundige meent, niet in de weg. [gedaagden] kan zich niet vinden in de wijze waarop Bastiaanse de resultaten van het onderzoek van Rho heeft vergeleken met die van Kraak & Tack. [gedaagden] stelt daartoe het navolgende.
De beide partijdeskundigen hebben een voor het onderzoek relevante ruimte van de woning niet bij hun rapportage betrokken hetgeen door de deskundige niet is gesignaleerd. Kraak en Tack heeft de tuinkamer van de woning niet in zijn onderzoek betrokken terwijl er volgens [eisers] minder zon in die ruimte toetreedt en Rho heeft de woonkamer van [eisers] niet bij zijn rapportage van 2 december 2013 betrokken. Meijer brengt alsnog tekeningen, gedateerd 9 juni 2015, in het geding die zien op de bezonning van het raam van de woonkamer. Op grond daarvan komt [gedaagden] tot de conclusie dat het schaduweffect in de woonkamer dermate gering is dat niet van onrechtmatige hinder gesproken kan worden.
Naar aanleiding van de opmerking van [eisers] dat Rho twee ruimtes in zijn rapport een onjuiste benaming heeft gegeven heeft de deskundige niet om opheldering gevraagd. Hij stelt dat het door Rho als eetkamer aangeduide vertrek hetzelfde is als de woonkamer en dat in beide rapportages de keukens overeenkomen. Het aanvankelijk als keukenraam in de rapportage van Rho aangeduide raam is echter het raam van de tuinkamer en de door Rho als eetruimte aangeduide ruimte is niet de woonkamer, zoals de deskundige aanneemt, maar de keuken. Dit heeft tot gevolg dat in het deskundigenbericht de door Rho beoordeelde ramen op andere raamvlakken zijn geprojecteerd. Het door Rho als keukenraam aangeduide raam is eigenlijk de tuinkamer, maar wordt wel vergeleken met het keukenraam van Kraak en Tack en de gegevens van de keuken in de rapportage van Rho zijn vergeleken met de eetkamer van Kraak en Tack. Nu de deskundige resultaten die niet op dezelfde ruimtes zien met elkaar heeft vergeleken zijn de conclusie van de deskundige met betrekking tot de keuken, eetruimte en woonkamer onbruikbaar.
Kraak & Tack heeft twee ramen bij het onderzoek betrokken die niet relevant zijn voor het onderhavige geschil en onbekend is welke rol die twee vlakken spelen in het bepalen van het gemiddelde percentage van 65,34% en de deskundige heeft ook niet onderzocht hoe Kraak & Tack aan de genoemde percentages komen en welke rol de niet ter zake doende ramen daarbij spelen. [gedaagden] betwist voorts de juistheid van de omzetting van de in het rapport van Rho gehanteerde uren c.q. tijdstippen naar percentages zoals gehanteerd door Kraak & Tack. De deskundige heeft zijn berekening voorts ten onrechte gebaseerd op de uren vanaf zonsopkomst tot het moment dat het perceel van [eisers] schaduw ondervindt als gevolg van diens eigen bebouwing in de middag. Dat laatste moet voor rekening van [eisers] blijven. De deskundige had voorts zijn conclusie naar ruimte en seizoen moeten specificeren. De methode van Bastiaanse (en Kraak & Tack) is onjuist omdat bij de berekening in percentages de hoeveelheid zonuren per dag uitgangspunt moet zijn. Een uur zonlicht is dan gelijk aan een percentage van minimaal 6% en maximaal 12% van het maximaal aantal zonuren per dag, afhankelijk van het seizoen. Sprake is dan van een verslechtering van maximaal 24% in de winter, het seizoen waarin de verslechtering het grootst is.
2.3.5.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het uitgebrachte deskundigenonderzoek als volgt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 5.2. van meergenoemd tussenvonnis bepaald dat de deskundige de door partijen in het geding gebrachte deskundigenrapportages bij zijn onderzoek dient te betrekken. Dit houdt, anders dan de deskundige gelet op de beantwoording van opmerking 19 op pagina 19 van de rapportage kennelijk meent, niet in dat het uitvoeren van een “eigen” bezonningsstudie geen onderdeel van het onderzoek uitmaakte. Het gaat er immers om dat de rechtbank aan de hand van een onafhankelijk onderzoek op het geschil tussen partijen kan beslissen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de deskundige de partijrapportages bij zijn onderzoek – derhalve: een door hem ingesteld onderzoek - diende te betrekken. Bij de weergave van zijn eigen onderzoek kan hij vervolgens ingaan, zoals hij overigens ten dele heeft gedaan, op overeenkomsten of verschillen met de partij-onderzoeken, voor zo ver van belang..
Dat een eigen onderzoek nodig was volgt alleen al uit de overweging van de deskundige bij de beantwoording van vraag 2 dat niet uit de drie rapportages is te halen hoeveel minder (zon)licht er binnenkomt in de woning met huisnummer 47 omdat de partij rapporten daar niet eenduidig over zijn terwijl dat juist de vraag was die voorlag. Niet valt in te zien hoe de deskundige gelet op vorenstaande overweging in zijn rapportage tot de in het kader van beantwoording van vraag 2 geformuleerde conclusie heeft kunnen komen.
Het deskundigenrapport roept meer vragen op. Rho is bij de benaming van de diverse vertrekken kennelijk uitgegaan van een situatie die niet overeenkomt met de feitelijke situatie. [eisers] heeft, zie opmerking 18 op de conceptrapportage, daarop gewezen. De deskundige heeft, alhoewel hij wel ter plaatste is geweest, vervolgens geconcludeerd dat de keukens in de rapportages van Rho en Kraak & Tack overeenkomen en dat de woonkamer en de eetkamer dezelfde ruimte is. Dit is niet het geval. Daar waar de deskundige de verminderde zonlicht toetreding genoemd in beide rapportages vergelijkt, vergelijkt hij derhalve resultaten die zien op verschillende vertrekken. Nog afgezien van het vorenstaande vergelijkt de deskundige een rapportage waarin de verschillen tussen de oude en de nieuwe situatie is uitgedrukt in percentages (waarbij onduidelijk is wat het uitgangspunt is geweest om tot de percentages te komen) met een rapportage waarin uitgegaan wordt van uren. Naar aanleiding van de zijdens [gedaagden] naar aanleiding van de conceptrapportage daarover gemaakte opmerking nr. 17 is door de deskundige als antwoord daarop een tabel opgesteld waarin hij de uren zonlichttoetreding heeft opgenomen uitgaande van de in de beide rapporten opgenomen figuren. Hij concludeert dat in het algemeen in de rapportage van Kraack & Tack er zowel in de oude als nieuwe situatie later zon de op de gevel komt dan in de rapportage van Rho. Dit is in strijd met het antwoord van de deskundige op opmerking 21 dat uit de plaatjes in beide rapporten blijkt van eenzelfde beeld van de beschaduwing maar dat er alleen op verschillende manieren wordt geconcludeerd. Bovendien vergelijkt de deskundige ook in deze tabel niet dezelfde vertrekken en heeft hij de tabel opgesteld terwijl hem onduidelijk is of in de rapportage van Rho de zomer- en wintertijd is meegenomen. Ook deze urentabel is derhalve onbruikbaar om te komen tot een eenduidige conclusie.
2.3.6.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de door de deskundige uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank zal de deskundige opdracht geven om vraag 2 opnieuw te beantwoorden aan de hand van een eigen (bezonnings-) onderzoek, waarbij per vertrek wordt aangegeven wat het effect in termen van vermindering van zonlichttoetreding is als gevolg van de door [gedaagden] geplaatste aanbouwen. . Met betrekking tot de daaraan verbonden kosten overweegt de rechtbank dat voor het onderzoek zoals dat er nu ligt door [eisers] een bedrag van € 5.953,20 is betaald waarvan een bedrag van € 2.381,28 voor de nameting en € 3.571,92 voor het onderzoek zoals dat aanvankelijk is gelast. De rechtbank is van oordeel dat nu het onderzoek zoals dat er nu ligt voor wat betreft de beantwoording van vraag 2 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen als gevolg waarvan nader onderzoek noodzakelijk is de daaraan verbonden kosten voor rekening van de deskundige dienen te blijven.
2.4.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de bij tussen vonnis van 30 april 2015 benoemde deskundige [naam deskundige] , de hem bij tussenvonnis van 30 april 2015 ter beantwoording voorgelegde vraag: “2. In welke mate is ten opzichte van de voorafgaand aan de verbouwing bestaande situatie de lichtopbrengst verminderd?” aan de hand van een door hem zelf uitgevoerde bezonningsstudie dient te beantwoorden,
3.2.
wijst de deskundige er op dat hetgeen in het tussenvonnis ten aanzien van het uitvoeren van het onderzoek en het schriftelijk rapport is bepaald ook op het thans te verrichten onderzoek van toepassing is,
3.3.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van
1 oktober 2015,
3.4.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsten na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eisers] c.s. op een termijn van vier weken waarna [gedaagden] c.s. nog een termijn van vier weken zal krijgen om daarop te reageren.
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2015.
MdB