ECLI:NL:RBZWB:2015:826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
02-705061-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaar voor omwonenden in Middelburg

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, werd op 16 februari 2015 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting op of omstreeks 29 september 2014 te Sas van Gent, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 februari 2015, waarbij de officier van justitie, mr. J.M. Valente, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had het ten laste gelegde feit bekend, maar de verdediging betwistte de aanwezigheid van levensgevaar voor omwonenden.

De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht in zijn dakappartement met de intentie zichzelf van het leven te beroven. De brand leidde tot een aanzienlijke rookontwikkeling en gevaar voor de bewoners van het pand en de aangrenzende woningen. De rechtbank concludeerde dat, indien de verdachte door de rook buiten bewustzijn was geraakt, de gevolgen voor de omwonenden ernstig hadden kunnen zijn. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest, met een voorwaardelijke straf en een behandelplan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van vijftien maanden moest ondergaan, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de noodzaak van resocialisatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/705061-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 februari 2015, waarbij de officier van justitie mr. J.M. Valente en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegde dat
hij op of omstreeks 29 september 2014 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
met een of meer goederen in het dakappartement van het pand gelegen aan de
[plaats delict], althans een brandbare stof,
ten gevolge waarvan het dakappartement en/of pand gelegen aan de
[plaats delict] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand
is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de in dat pand aanwezige goederen
en/of de belendende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor personen ([benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]) in het pand aan
de [plaats delict] en/of de personen aanwezig in de belendende panden, in
elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor die aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 29 september 2014 heeft schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor het pand en (de daarin aanwezige) goederen is ontstaan alsook levensgevaar voor de aanwezige personen in het pand [plaats delict] te Sas van Gent. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het dossier en de bekennende verklaring van verdachte. Hij acht niet bewezen dat er ook gevaar is geweest voor de personen in de belendende panden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit kan komen gelet op de stukken in het dossier en de verklaring van verdachte. Zij heeft daarbij de vraag opgeworpen of ook sprake is geweest van levensgevaar voor personen, nu verdachte een buurman heeft gewaarschuwd en de officier van dienst van de brandweer heeft verklaard dat het pand volledig was ingesloten door de brandweer waardoor de brand niet meer kon uitbreiden. De vader van verdachte en de heer [benadeelde partij 2] hebben het gevaar zelf opgezocht door naar de woning van verdachte te gaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [1] alsook de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 2 februari 2015 [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [3] ;
- de verklaringen van [benadeelde partij 1] [4] en [benadeelde partij 2] [5] ;
- de foto, opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen [6] ;
- de verklaring van [getuige 1], officier van dienst brandweer [7] .
De rechtbank overweegt met betrekking tot het ten laste gelegde levensgevaar voor personen het volgende.
Bij de bewezenverklaring heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de woning van verdachte een dakappartement betreft dat zich op de eerste verdieping bevindt en middels een daaronder gelegen feestzaal is geschakeld met de woonruimte aan de voorzijde van het pand aan [plaats delict]. Het appartement van verdachte kan via een deur op de eerste verdieping van het voorste deel van het pand via het platte dak van de feestzaal bereikt worden alsook via een luik in de feestzaal. Het appartement van verdachte is slechts op enkele meters van het voorste gebouw gelegen. Verdachte heeft in de nacht van 29 september 2014 beddengoed en andere goederen in zijn woning in brand gestoken met het opzet dat hij door de rookontwikkeling bewusteloos zou raken en zou komen te overlijden. Door de brand is het dakappartement van verdachte volledig uitgebrand.
De officier van dienst van de brandweer heeft verklaard dat de brandweer tijdig aanwezig was en de brand heeft kunnen insluiten waardoor het vuur zich niet kon uitbreiden. De brand gaf aanleiding het sein ‘grote brand’ te geven. Gelet ook op de foto’s in het dossier stelt de rechtbank vast dat het een brand betrof met een zeer aanzienlijke omvang. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen ligt het pand waar de brand is uitgebroken tegen andere bewoonde panden. De bewoners van het aangrenzende pand hebben hun woning als gevolg van de rookontwikkeling op last van de brandweer moeten verlaten. Uit het dossier blijkt voorts dat op het moment van de brand in het voorste gedeelte van het pand aan [plaats delict] twee personen aanwezig waren, te weten [benadeelde partij 1], zijnde de vader van verdachte, en [benadeelde partij 2].
Het vuur brandde volgens verdachte meteen snel en heftig, terwijl de rookontwikkeling niet dusdanig was dat dit hem de adem benam. Verdachte is vanuit zijn dakappartement via het platte dak naar het voorste gedeelte van het pand gelopen, heeft een van de aldaar aanwezige bewoners ([benadeelde partij 2]) gewaarschuwd en hem verzocht alarmnummer 112 te bellen in verband met de brand. Vervolgens is hij zelf weer terug het appartement in gegaan, nog steeds met de bedoeling om te sterven.
De rechtbank is van oordeel dat indien het opzet van verdachte was geslaagd en hij door de rook bewusteloos was geraakt, de brand hoogstwaarschijnlijk niet in een vroeg stadium was ontdekt. De aangrenzende woningen en de zich daarin bevindende personen hadden in dat geval ook zeker groot gevaar kunnen lopen, te meer omdat de brand in de nachtelijke uren is ontstaan.
Op grond van de omvang en de hevigheid van de brand in samenhang met de directe nabijheid van de woningen is het voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de kans op het overslaan van de brand op die woningen aanwezig is geweest dan wel dat zij door de rookontwikkeling zouden zijn overvallen en dat als gevolg van die brandstichting levensgevaar voor de bewoners van die woningen te duchten is geweest.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks29 september 2014 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met
een of meergoederen in het dakappartement van het pand gelegen aan de
[plaats delict],
althans een brandbare stof,
ten gevolge waarvan het dakappartement en
/ofpand gelegen aan de
[plaats delict] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand
is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de in dat pand aanwezige goederen
en
/ofde belendende panden,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/of
levensgevaar voor personen ([benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2]) in het pand aan
de [plaats delict] en
/ofde personen aanwezig in de belendende panden,
in
elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor die aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
De rechtbank heeft het in de tenlastelegging vermelde "[plaats delict]" als kennelijke vergissing beschouwd en heeft dit verbeterd gelezen als "[plaats delict]". Door de verbeterde lezing is verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling zoals door de reclassering geadviseerd, en indien nodig een klinische opname.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat bij verdachte geen sprake is geweest van boos opzet. Verdachte was in de bewuste nacht allesbehalve helder, hetgeen ook uit de verschillende verklaringen in het dossier blijkt. Hij kan zich ook niet herinneren dat hij de zich in het dossier bevindende berichten heeft verzonden. Verdachte moet ten tijde van het plegen van het feit als verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt. Verder heeft hij direct verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag, niet alleen door zijn buurman te waarschuwen, maar ook door zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen. Verdachte wil de donkere periode in zijn leven achter zich laten en zich nu gaan focussen op de toekomst. Hij staat dan ook open voor behandeling en toezicht en kan zich vinden in het plan van aanpak van de reclassering. De verdediging acht de eis van de officier van justitie alleszins redelijk en verzoekt aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijke straf en het plan van aanpak zoals in het adviesrapport van Reclassering Nederland is opgenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in een door hem bewoond dakappartement met als doel zichzelf van het leven te beroven. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de overige in het pand aanwezige personen dan wel de personen in de belendende panden. Als gevolg van deze brandstichting is het dakappartement volledig verwoest en is gemeen gevaar voor goederen, het pand en de belendende panden ontstaan alsook levensgevaar voor de personen die zich in het pand en de belendende panden bevonden. Dat verdachte op tijd de mogelijke gevolgen van zijn handelen heeft ingezien en nog in de gelegenheid was om tijdig te waarschuwen heeft er voor gezorgd dat deze gevaren zich maar ten dele hebben verwezenlijkt. Indien verdachte door de rook buiten bewustzijn was geraakt, hetgeen zijn opzet was, waren de gevolgen, naar mag worden aangenomen, helemaal niet te overzien geweest. De rechtbank rekent verdachte dit handelen zwaar aan.
Brandstichting is een zeer gevaar zettend en voor de omgeving bedreigend delict, waarvoor als uitgangspunt een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De individuele omstandigheden van het geval moeten bij bepaling van de hoogte van de straf echter niet uit het oog verloren worden.
In dit geval acht de rechtbank de persoon van verdachte en de houding van verdachte ter terechtzitting mede van belang. Verdachte is lijdende aan chronische insomnia en wilde zichzelf als gevolg hiervan van het leven beroven. Hij lijkt thans zijn leven weer op orde te krijgen. Verdachte is onderzocht door psycholoog drs. R. Zwaan, die op 7 januari 2015 over verdachte heeft gerapporteerd. Hij heeft geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een ontwikkelingsstoornis in de vorm van ADD en een depressief toestandsbeeld in remissie. De kwetsbaarheden in de persoonlijkheidsstructuur van verdachte zijn onvoldoende ernstig om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis. Gelet op het vorenstaande heeft de psycholoog geconcludeerd dat verdachte, ten tijde van het plegen van het feit, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was. Over de kans op herhaling heeft de deskundige vermeld dat deze verhoogd is door twee factoren, zijnde de kans op impulsief handelen en het feit dat het gebruik van middelen voor verdachte risicovoller is dan voor anderen.
De rechtbank volgt het advies van de deskundige en is van oordeel dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit in licht verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Reclassering Nederland heeft in haar adviesrapport van 30 januari 2015 geconcludeerd dat verdachte een kwetsbare man is met onvoldoende adequate copingvaardigheden, die bij toename van spanning impulsief reageert en vlucht in misbruik van middelen. Bepalend in zijn leven is een chronische insomnia. Zij schat het risico op herhaling laag gemiddeld in. Net als de psycholoog adviseert de reclassering aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden dat hij zich ambulant zal laten behandelen bij De Waag Rijnmond te Rotterdam en zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast acht zij het van belang dat verdachte voor een korte periode klinisch kan worden opgenomen binnen een ambulant behandeltraject ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek.
Uit de houding van verdachte en hetgeen hij ter terechtzitting heeft verklaard is de rechtbank gebleken dat verdachte zich bewust is van het feit dat hij met zijn gedrag alle perken te buiten is gegaan en dat hij spijt heeft van zijn handelen. Verder heeft hij inzicht getoond in zijn problematiek en ziet hij de noodzaak van een behandeling daarvoor in.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 14 januari 2015 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het doel dat de rechtbank met de op te leggen straf wil bereiken is enerzijds vergelding en anderzijds de resocialisatie van verdachte. Met de straf doet de rechtbank wellicht niet volledig recht aan de persoon van verdachte en zijn wens om op korte termijn met de geadviseerde behandeling te beginnen maar hetgeen verdachte heeft aangericht en het gevaar zettende karakter daarvan, waarbij een aanzienlijke kans heeft bestaan op nog veel ernstiger gevolgen, weegt voor de rechtbank uiteindelijk bij de bepaling van de strafmaat zwaarder. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd. Het betekent dat verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet ondergaan en dat hij aansluitend, onder begeleiding en met therapie aan zijn resocialisatie kan beginnen. Gelet op het voorgaande doet de door de officier van justitie gevorderde straf niet voldoende recht doet aan de ernst van het feit. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten acht maanden, voorwaardelijk op te leggen. Dit om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en in het bijzonder omdat deze voorwaardelijke straf een verplichte ambulante behandeling en begeleiding door Reclassering Nederland mogelijk maakt. Daarnaast zal zij als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte zich gedurende maximaal zeven weken van de proeftijd zal laten opnemen binnen het ambulante behandeltraject, zoals door de reclassering verzocht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 15 (vijftien) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij Bouman Reclassering, Marconistraat 2 te Rotterdam (088-2304150) en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, onder behandeling zal stellen van De Waag Rijnmond, Marconistraat 2 te Rotterdam of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich gedurende maximaal zeven weken van de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, binnen het ambulant behandeltraject zal laten opnemen ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. I.M. Josten en mr. J.J.A. Groen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 februari 2015.
Mr. Groen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer PL2000-2014226421 van de politie eenheid Zeeland-West Brabant, divisie recherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 71.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 februari 2015.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 6 en 7 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal verhoor van [benadeelde partij 1], pagina 28 van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal verhoor van [benadeelde partij 2], pagina 35 van voornoemd eindproces-verbaal.
6.De foto, als bijlage opgenomen bij het onder voetnoot 3 genoemde proces-verbaal van bevindingen, pagina 8 van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal verhoor [getuige 1], los gevoegd bij het voornoemd eindproces-verbaal.