In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, werd op 16 februari 2015 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van brandstichting op of omstreeks 29 september 2014 te Sas van Gent, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 februari 2015, waarbij de officier van justitie, mr. J.M. Valente, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had het ten laste gelegde feit bekend, maar de verdediging betwistte de aanwezigheid van levensgevaar voor omwonenden.
De rechtbank overwoog dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht in zijn dakappartement met de intentie zichzelf van het leven te beroven. De brand leidde tot een aanzienlijke rookontwikkeling en gevaar voor de bewoners van het pand en de aangrenzende woningen. De rechtbank concludeerde dat, indien de verdachte door de rook buiten bewustzijn was geraakt, de gevolgen voor de omwonenden ernstig hadden kunnen zijn. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest, met een voorwaardelijke straf en een behandelplan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevangenisstraf van vijftien maanden moest ondergaan, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de noodzaak van resocialisatie van de verdachte.