ECLI:NL:RBZWB:2015:811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
AWB- 15_275 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontslag van politieambtenaar

Op 11 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een politieambtenaar, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het besluit van de korpschef van politie, dat haar op 30 september 2014 ontslag had verleend. Verzoekster heeft eerder al een voorlopige voorziening aangevraagd, maar deze was op 30 juni 2014 afgewezen. In haar nieuwe verzoek stelde zij dat er belangrijke wijzigingen waren in de feiten en omstandigheden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze wijzigingen niet substantieel genoeg waren om het verzoek te honoreren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet met nieuwe feiten of omstandigheden kwam die een herziening van de eerdere uitspraak rechtvaardigden. De argumenten van verzoekster, waaronder de schending van het beginsel van hoor en wederhoor en onvolkomenheden in het dossier, werden door de voorzieningenrechter niet als voldoende overtuigend beschouwd. De rechter benadrukte dat verzoekster de mogelijkheid had om deze punten eerder aan te kaarten tijdens de vorige procedure.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen sprake was van belangrijke wijzigingen die een nieuwe beoordeling rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/275 AW VV

uitspraak van 11 februari 2015 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 september 2014 (bestreden besluit) van de korpschef inzake, onder andere, het aan haar gegeven ontslag. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster is sedert 1991 werkzaam bij de politie. Bij besluit van 7 april 2014 heeft de korpschef aan verzoekster eervol ontslag verleend wegens functionele ongeschiktheid. Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van verzoekster tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een herhaald verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft immers op 30 juni 2014 al een uitspraak (met zaaknummer BRE 14/2742 AW) gedaan inzake het besluit van 7 april 2014. In die uitspraak is dus al een voorlopig oordeel gegeven over het ontslag van verzoekster.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat - zo volgt uit artikel 8:85 van de Awb - de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening in beginsel is bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening kan daarom slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien verzoekster een beroep doet op nieuwe feiten of omstandigheden, die toewijzing van een dergelijk verzoek kunnen rechtvaardigen. Dit is het geval indien sprake is van ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter dan wel van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Dit blijkt uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer ECLI:NL:CRVB:2012:BY5481).
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat er sprake is van belangrijke wijzigingen, nu de voormalige gemachtigde in de eerste voorlopige voorziening de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet, althans onvoldoende heeft aangehaald. Verder is verzoekster van mening dat het door de korpschef ingediende dossier onvolkomenheden bevat en een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het beginsel van hoor en wederhoor is tijdens de eerste voorlopige voorziening geschonden en in het dossier zaten stukken die verzoekster niet eerder had gezien. Verzoekster is van mening dat de eerdere uitspraak ernstige onvolkomenheden bevat en ze is tegen die uitspraak in hoger beroep gegaan. Verder heeft verzoekster nog opgemerkt dat het advies van de adviescommissie niet overeenkomt met het werkelijk gevoerde gesprek.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen door verzoekster is gesteld niet aangemerkt kan worden als belangrijke wijzigingen van de relevante feiten en omstandigheden zoals bedoeld in de eerder aangehaalde jurisprudentie.
Dat de vorige gemachtigde in de vorige procedure mogelijk bepaalde gronden niet of onvoldoende heeft aangevoerd betekent niet dat er sprake is van een wijziging van de relevante feiten en omstandigheden. Voor zover het dossier destijds onvolkomenheden bevatte en/of stukken die niet eerder bij verzoekster bekend waren, had zij dit tijdens de vorige voorlopige voorzieningenprocedure naar voren kunnen brengen, zodat ook deze argumenten niet aangemerkt kunnen worden als een wijziging van de relevante feiten en omstandigheden.
De voorzieningenrechter kan verzoekster niet volgen in haar stelling dat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor omdat haar geen gelegenheid zou zijn geboden zich het omvangrijke dossier eigen te maken. Gelet op het spoedeisende karakter van een verzoek om voorlopige voorziening is verzoekster destijds kort na ontvangst van haar verzoekschrift uitgenodigd ter zitting. De stukken zijn ongeveer drie weken voor de zitting toegezonden. Verzoekster is daar ook met haar gemachtigde verschenen. Verzoekster heeft destijds niet om uitstel verzocht. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er sprake is geweest van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
Dat het advies van de adviescommissie mogelijk geen getrouwe weergave geeft van het gevoerde gesprek, levert ook geen relevante wijziging van de relevante feiten en omstandigheden op. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het ontslag is immers van belang welke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan voorafgaand aan het ontslag.
5. Nu geen sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten en omstandigheden of ernstige onvolkomenheden in de eerdere uitspraak is het (herhaalde) verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en dient het daarom te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.