Op 8 december 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 19 februari 2015, waarin zijn recht op bijstandsuitkering werd ingetrokken op basis van het voeren van een gezamenlijke huishouding. Tijdens de zitting op 29 oktober 2015 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. I.A.C. Cools, zijn standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Eiser betwistte dat er sprake was van wederzijdse zorg, zoals door het college werd gesteld. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Participatiewet (Pw), in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de criteria voor een gezamenlijke huishouding niet waren aangetoond, met name omdat er onvoldoende bewijs was voor wederzijdse zorg tussen eiser en de medebewoonster.
De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte was overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het college werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 december 2015.