Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers ontvingen sinds 2 oktober 2010 een bijstandsuitkering van het college. Tot 1 januari 2015 werd deze uitkering verstrekt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), na 1 januari 2015 op grond van de Participatiewet. Op 2 oktober 2010 is het vrij te laten vermogen bepaald op € 10.960,-.
Uit een door het college ingesteld onderzoek is gebleken dat dat eisers in Turkije onroerend goed op naam hebben staan. In totaal is het aandeel van eisers in Turks onroerend goed op TL 218.951,66 (€ 78.197,-) getaxeerd. Van dit onroerend goed hebben zij geen melding gemaakt bij het college.
Eisers zijn op 21 november 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 16 december 2014. Daarbij is hen verzocht een aantal bewijsstukken mee te nemen, waaronder een actuele waardebepaling van het onroerend goed in Turkije, betaalbewijzen van onroerend goed belasting en bankafschriften.
Naar aanleiding van een verzoek om uitstel heeft het college eisers bij brief van 15 december 2014 uitgenodigd voor een gesprek op 6 januari 2015. Daarbij hebben eisers een aantal stukken overgelegd, waaronder een taxatierapport.
Bij besluit van 9 februari 2015 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand van eisers herzien (de rechtbank begrijpt: ingetrokken) per 10 september 2013 en is de aan hen verstrekte uitkering over de periode van 10 september 2013 tot en met 31 januari 2015 teruggevorderd.
Bij besluit van 11 februari 2015 (primair besluit II) heeft het college het terugvorderingsbedrag bepaald op € 28.983,57.
Eisers hebben tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2. Eisers voeren, kort samengevat, aan dat ten tijde van het vooronderzoek door eisers bewijsstukken zijn overgelegd en is verklaard, waaruit blijkt dat er lange tijd een conflict was binnen de familie over een perceel landbouwgrond dat door de grootvader op naam van de (wijlen) moeder van eiser werd gezet. Later, na het overlijden van de moeder van eiser werd dat perceel door de Turkse overheid automatisch op naam van eiser en de overige leden van het gezin gezet. Inmiddels is er een uitspraak door de rechtbank te Kirşehir gedaan, waarbij alle onroerende zaken van de (wijlen) grootvader, waaronder ook het bewuste perceel, opnieuw dienen te worden verdeeld, met een verdeelsleutel die door de rechter is bepaald. Voor eiser betekent dit dat het vermogen in de percelen eerst door 7 en daarna door 6 dient te worden verdeeld. Eiser wist niet en kon ook niet weten dat na het overlijden van zijn moeder diverse percelen door de Turkse overheid waren verdeeld, te meer omdat de erfenis van die percelen door de overige familieleden werden betwist. Eisers stellen dan ook de inlichtingenplicht niet te hebben geschonden. Met betrekking tot het appartement dat op naam van de moeder was gezet, heeft eiser voldoende informatie gegeven en blijft hij bij zijn standpunt dat er geen sprake was van aankoop. Het college heeft naar de mening van eiser ten onrechte de WOZ-waardes van de gemeente Kirşehir niet in aanmerking genomen. Eisers hebben aangevoerd dat de taxateur die door het college is ingeschakeld niet bevoegd was om taxaties van woningen en bouwpercelen te verrichten. Verder hebben eisers de juistheid van de gegevens die de advocaat in Turkije heeft ingebracht betwist. Eisers zijn van mening dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Als er al sprake zou zijn van een overschrijding van de vermogensgrens, dan is er volgens eisers sprake van een geringe overschrijding. Het terugvorderingsbedrag staat daarmee niet in verhouding. Eisers zijn van mening dat bij de terugvorderingsbeslissing geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, met name of er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3. De WWB is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd en heet sindsdien Participatiewet. Met het oog op het overgangsrecht in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet wordt op dit beroep beslist met toepassing van de Participatiewet.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is, voor zover hier van belang, bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden doet waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van bijstand dan wel de voortzetting van bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is, voor zover hier van belang, bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
4. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank de vraag voor of de besluiten van het college, waarbij de bijstandsuitkering van eisers is ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkering van hen is teruggevorderd, standhouden.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het college de intrekking niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Gelet hierop dient de periode van 10 september 2015 tot en met 9 februari 2015 te worden beoordeeld.
5. Aan het besluit tot intrekking heeft het college ten grondslag gelegd dat eisers aandelen van onroerend goed bezitten in Turkije. Door geen opgave te doen van dit bezit hebben eisers volgens het college de inlichtingenplicht geschonden. Niet in geschil is dat eisers geen melding hebben gemaakt van het onroerend goed dat zij sinds 10 september 2013 in hun bezit hebben en daardoor de inlichtingenplicht hebben geschonden. Partijen zijn verdeeld over de waarde van dit bezit.
Het college heeft haar oordeel daarover gebaseerd op een taxatie door [naam landbouwkundig ing./taxateur] , landbouwkundig ingenieur/taxateur. Volgens [naam landbouwkundig ing./taxateur] is de waarde van het aandeel van eisers in het onroerend goed TL 218.951,66. Eisers hebben een taxatie laten verrichten door [naam taxateur] . Volgens [naam taxateur] bedraagt de waarde van het aandeel dat eisers hebben in het onroerend goed in Turkije slechts TL 84.660,-. Het college heeft hierover overwogen dat aan dit bedrag geen taxatierapport ten grondslag ligt en dat dit om die reden op een niet gemotiveerde en te controleren wijze is vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met deze overweging onvoldoende gemotiveerd waarom aan de waardebepaling door [naam landbouwkundig ing./taxateur] meer waarde moet worden gehecht dan aan de waardebepaling door [naam taxateur] . Weliswaar ontbreekt een (vertaling van een) rapport van [naam taxateur] , maar dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat uit de bijlagen bij de waardebepaling door [naam taxateur] blijkt dat hij de beschikking heeft gehad over de zogenaamde Tapu Senedi. Daarnaast overweegt de rechtbank dat eisers in hun brief van 6 januari 2015 hebben aangegeven dat [naam taxateur] een lokale taxateur is die de streek goed kent. Uit de waardebepaling door [naam taxateur] blijkt dat hij is gevestigd in Kirşehir, de provincie waarin het onroerend goed zich bevindt. In dit verband merkt de rechtbank op dat ter zitting namens eisers is verklaard dat Usta geen makelaar of anderszins een waarderingsdeskundige is maar zich presenteert als landbouwkundig ingenieur en bovendien in een andere provincie werkzaam is. Het voorgaande is doer het college niet betwist en desgevraagd ter zitting kon de gemachtigde van het college niet verklaren op welke wijze de deskundigheid van [naam landbouwkundig ing./taxateur] ter zake van de waardering van onroerende zaken door het college is vastgesteld.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een motiveringsgebrek.
6. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat nader onderzocht dient te worden wat de werkelijke waarde van het aandeel van eisers in het onroerend goed in Turkije is. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het voor herstel van het gebrek benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien geruime tijd kan duren zonder duidelijkheid vooraf wanneer dat kan worden afgerond. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door eisers is aangevoerd dat de aandelen in het onroerend goed op grond van een uitspraak van de rechtbank van Kirşehir zullen worden herverdeeld, waarbij het aandeel van eisers kleiner zal worden.
Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank gaat ervan uit dat het college de nog te verkrijgen informatie over de herverdeling zal betrekken bij dit nieuwe besluit.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroep¬schrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegings¬factor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertkenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: