ECLI:NL:RBZWB:2015:7785

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
AWB- 15_7123 VV en AWB- 15_7124
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor woningbouw in Giessen wegens onbevoegdheid college

Op 2 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem. Dit besluit, genomen op 1 oktober 2015, betrof de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde partij voor de realisatie van acht woningen in Giessen. Verzoekers stelden dat het college niet bevoegd was om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, omdat de relevante wetgeving, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, per 1 juli 2008 was ingetrokken.

Tijdens de zitting op 2 december 2015, waar verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er voor 1 juli 2008 geen concreet verzoek om vrijstelling was ingediend. Dit was een cruciaal punt, aangezien het college op basis van artikel 19 van de WRO vrijstelling had verleend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de handelingen van het college vóór deze datum niet konden worden beschouwd als een concreet verzoek om vrijstelling. Hierdoor was het college niet bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen.

De rechtbank heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. Het college werd opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de vergunninghouder. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving en de bevoegdheden van het college in het kader van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/7123 WABOA VV en BRE 15/7124 WABOA
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 2 december 2015 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoekers]
[naam verzoekers]
[naam verzoekers]
[naam verzoekers]
[naam verzoekers]
[naam verzoekers]
allen wonend te [woonplaats verzoekers], verzoekers,
gemachtigde: [naam gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder]
gemachtigde: [naam gemachtigde]

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 oktober 2015 van het college (bestreden besluit) tot het verlenen van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het realiseren van acht woningen op de locatie [adres object] te [plaats object]. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 december 2015. Verzoekers sub 1, 2, 4 en 5 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde]. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het realiseren van tien woningen op de locatie [adres object] (vrijstellingsbesluit).
Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft het college, met gebruikmaking van het vrijstellingsbesluit de door [naam vergunninghouder] aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk”, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ten behoeve van de realisatie van 8 woningen op het perceel [adres object].
3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] omdat op de plankaart geen bouwvlak is ingetekend.
4. Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend voor dat tijdstip.
Ingevolge artikel 1.5b, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo wordt een vrijstelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO gelijkgesteld met een beschikking met betrekking tot de eerste fase van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wabo voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
5. Gelet op het overgangsrecht wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het vrijstellingsbesluit.
6. In het kader van het overgangsrecht is voor het toepassen van de vrijstellingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO vereist dat er vóór 1 juli 2008 een concreet verzoek is ingediend, mede gelet op de rechtszekerheid.
7. De voorzieningenrechter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat voor 1 juli 2008 geen concreet verzoek om vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO is ingediend.
Weliswaar heeft het college voor 1 juli 2008 diverse handelingen verricht (zoals onderzoeken en grondaankoop) met het oog op het mogelijk maken van bebouwing ter plaatse, maar de voorzieningenrechter volgt het college niet in zijn standpunt dat die handelingen tezamen gezien moeten worden als een concreet verzoek om vrijstelling, omdat uit niets blijkt dat de handelingen zijn verricht in het kader van het toepassen van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
8. Nu vast staat dat voor 1 juli 2008 geen concreet verzoek is ingediend, was het college niet bevoegd om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan.
Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het vrijstellingsbesluit moet worden vernietigd.
9. De vernietiging van het vrijstellingsbesluit leidt ertoe dat de omgevingsvergunning ook moet worden vernietigd, omdat de aanvraag omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan.
10. Het beroep van verzoekers zal daarom gegrond worden verklaard.
11. De voorzieningenrechter ziet voor het toepassen van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb geen aanleiding, nu het college opnieuw op de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten beslissen en voor een eventuele afwijkingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is.
12. Nu de omgevingsvergunning is vernietigd, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekers in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 2 februari 2010 en 1 oktober 2015;
  • draagt het college op opnieuw te beslissen op de aanvraag van [naam vergunninghouder] van 2 december 2014;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M.B. van Overdijk, griffier, op 2 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.