ECLI:NL:RBZWB:2015:7742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
AWB 15_2328
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2015 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van een ambtenaar, eiser, die in dienst was bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Eiser had eerder, op 9 september 2014, een voorwaardelijk strafontslag opgelegd gekregen met een proeftijd van twee jaar, vanwege ernstig plichtsverzuim. Het college heeft besloten tot tenuitvoerlegging van dit ontslag, omdat eiser zich opnieuw schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door een declaratie in te dienen voor een piketdienst die hij niet volledig had verricht, aangezien hij in die periode ziek was. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er onvoldoende grondslag was voor het ontslag en dat zijn persoonlijke situatie niet in aanmerking was genomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college bevoegd was om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen, omdat eiser zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van het college in dit geval zwaarder wegen dan die van eiser, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren en de gevolgen van plichtsverzuim, evenals de mogelijkheid voor hoger beroep tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/2328 AW

uitspraak van 23 november 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(college),verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2015 (bestreden besluit) van het college inzake het ten uitvoer leggen van een eerder opgelegd voorwaardelijk strafontslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 13 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [naam persoon1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger1] en [vertegenwoordiger2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 1990 in dienst bij het college, laatstelijk in de functie van onderhoudsmedewerker A bij het Uitvoeringsbedrijf Openbare Ruimte (UOR).
Bij besluit van 3 november 2003 heeft het college aan eiser de disciplinaire straf opgelegd van een schriftelijke berisping, omdat eiser als bestuurslid van een motorclub direct betrokken was bij illegale activiteiten (overtreding van de Woningwet met betrekking tot de bouwvergunningsplicht, overtreding van de voorschriften van een bestemmingsplan en overtreding van de Wet milieubeheer).
Bij besluit van 2 juni 2005 heeft het college aan eiser de disciplinaire straf opgelegd van een schriftelijke berisping, omdat eiser bij herhaling verlof heeft opgenomen zonder de daarvoor geldende regels in acht te nemen.
In 2007 is eiser er tweemaal op gewezen dat hij zich dient te houden aan de afspraken binnen de gemeente ten aanzien van (onder meer) verzuim en ziekmelding.
Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft het college aan eiser de disciplinaire straf opgelegd van een geldboete, omdat eiser onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een dienstvoertuig.
Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college aan eiser de disciplinaire maatregel opgelegd van vermindering van eisers vakantierechten, omdat eiser de regels ten aanzien van verzuim en re-integratie niet is nagekomen.
In juli 2014 is er met eiser gesproken over een door hem ingediende dubbele declaratie.
Bij besluit van 9 september 2014 heeft het college aan eiser de disciplinaire straf opgelegd van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van oplegging van deze straf. Indien eiser zich binnen die periode opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk of andersoortig plichtsverzuim, wordt de straf ten uitvoer gebracht. Het college heeft deze straf opgelegd, omdat eiser heeft gehandeld in strijd met het verzuimprotocol en er sprake is van herhaald gedrag en van een patroon van plichtsverzuim door de jaren heen. Daarnaast heeft het college aan eiser de disciplinaire straf opgelegd van vermindering van eisers vakantierechten, omdat hij in strijd met de regels heeft verzuimd. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Op 1 oktober 2014 heeft eiser een gesprek gehad met (onder meer) zijn leidinggevende over een door eiser op 25 september 2014 ingediend declaratieverzoek in verband met piketdienst, terwijl eiser in de betreffende periode deels ziek was. Daarnaast is gesproken over de omstandigheid dat eiser eind augustus 2014 een verkeerde voorstelling heeft gegeven over zijn verlofsaldo, en de omstandigheid dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over een betalingsachterstand van de gemeentelijke belastingen.
Bij besluit van 1 oktober 2014 is aan eiser buitengewoon verlof verleend.
Bij brief van 7 oktober 2014 heeft het college aan eiser meegedeeld dat hij van plan is om aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Eiser heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn zienswijze op dit voornemen in te dienen.
Bij besluit van 4 november 2014 (primair besluit) is aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd, met ingang van 6 november 2014.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Het college stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Bij besluit van 9 september 2014 is aan eiser voorwaardelijk strafontslag opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Met het indienen van de declaratie van 25 september 2014 heeft eiser zich opnieuw schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft zich daarmee volstrekt onbetrouwbaar getoond. Daarnaast heeft eiser onbetrouwbaar gedrag vertoond bij de communicatie over zijn verloftegoed en betalingsachterstanden. Ten slotte acht het college de inhoud van een door eiser op 7 oktober 2014 verstuurd sms-bericht aan zijn collega’s volstrekt ontoelaatbaar. Dit geldt ook voor de dreigbrieven die door eisers leidinggevende zijn ontvangen. Het college handhaaft daarom de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Er bestaat onvoldoende grondslag voor het ontslag. Daarnaast is er bij het ontslag onvoldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke situatie. Verder is het sms-bericht van 7 oktober 2014 het gevolg van een emotionele uitspatting en eiser biedt hiervoor zijn excuses aan. Ten slotte is niet vast komen te staan dat de dreigbrieven van eiser afkomstig zijn. Eiser heeft in ieder geval geen weet van deze correspondentie.
4. Artikel 16:1:2, derde lid, van de CAR/UWO luidt als volgt:
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
Artikel 16:1:1 van de CAR/UWO luidt als volgt:
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakom of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag worden verleend.
5. Het gaat in deze zaak om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag.
De rechtbank dient te beoordelen of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld, en zo ja, of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Daarbij geldt dat deze belangenafweging van beperkte betekenis is, gelet op het karakter van een besluit tot tenuitvoerlegging als hier aan de orde. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van tenuitvoerlegging in een geval waarin de voorwaarde voor die tenuitvoerlegging is vervuld.
6. Uit het besluit van 9 september 2014 volgt dat het college tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag zal overgaan, als eiser zich binnen een proeftijd van twee jaar opnieuw schuldig maakt aan soortgelijk of andersoortig plichtsverzuim. Volgens de CAR/UWO dient het bij andersoortig plichtsverzuim te gaan om ernstig plichtsverzuim.
Om te voldoen aan de voorwaarden voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag, dient in dit geval dan ook sprake te zijn van soortgelijk of ander ernstig plichtsverzuim, binnen de proeftijd die loopt van 9 september 2014 tot 9 september 2016.
7. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college is overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag naar aanleiding van het door eiser ingediende declaratieverzoek van 25 september 2014. Het college heeft dit ter zitting bevestigd. Daarnaast heeft het college bij de besluitvorming twee gedragingen van eiser betrokken, ter nadere onderbouwing van het standpunt dat eiser onbetrouwbaar gedrag heeft vertoond.
Declaratie
8. Op 25 september 2014 heeft eiser een declaratieformulier ingevuld voor piket. De declaratie heeft betrekking op de weeknummers 38 en 39, en ziet op de periode van 18 september 2014 tot en met 25 september 2014. Uit het procesdossier komt naar voren dat eiser zich in de periode van 22 september 2014 tot en met 24 september 2014 ziek heeft gemeld. Dit is niet tussen partijen in geding.
Het college werpt aan eiser tegen dat hij met het indienen van deze declaratie heeft doen voorkomen dat hij een volledige week piketdienst had verricht, terwijl dit niet het geval was. Als deze declaratie niet was opgemerkt, had eiser volgens het college ten onrechte een volledige piketvergoeding gekregen over de dagen dat hij ziek was.
9. De rechtbank stelt met partijen vast dat met het verwijt inzake de declaratie het college een andersoortig plichtsverzuim tegenwerpt dan bij het voorwaardelijk strafontslag aan de orde was. Dit betekent dat – om aan de voorwaarden voor tenuitvoerlegging te voldoen – er sprake dient te zijn van ernstig plichtsverzuim.
Eiser heeft aangevoerd dat het gebruikelijk is dat piketdiensten onderling worden geruild als iemand niet in staat is om de dienst te doen. Volgens eiser vindt er dan onderling compensatie plaats. Het college heeft ter zitting bevestigd dat piketdiensten in de praktijk onderling worden geruild, maar dat alleen de werkelijk gewerkte uren worden gedeclareerd. Ter zitting heeft het college gerefereerd aan eerder door eiser ingediende declaraties, waarop was aangetekend dat er sprake was van een ruil. Eiser heeft dit niet weersproken.
De rechtbank overweegt dat eiser een declaratieverzoek heeft ingediend voor een hele piketweek, terwijl hij in die week drie dagen ziek was en zijn dienst voor die drie dagen door iemand anders is overgenomen. De rechtbank overweegt dat dat op het declaratieformulier geen melding is gemaakt van het ziekteverzuim door eiser of de omstandigheid dat hij enkele dagen van zijn piketweek heeft geruild met een ander. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat eiser heeft beoogd om de piketdienst over de gehele periode van 18 september 2014 tot en met 25 september 2014 te declareren.
Eiser had dus geen recht op een piketvergoeding voor de dagen dat hij ziek was. Door voor die dagen toch een declaratie in te dienen, maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van ernstig plichtsverzuim. Alhoewel piketdiensten in de praktijk onderling worden geruild, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het daarbij gebruikelijk is dat niet-gewerkte uren toch gedeclareerd en vervolgens onderling gecompenseerd worden. Het college heeft dit immers ontkend en eiser heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt.
Verloftegoed
10. Het college werpt aan eiser tegen dat hij eind augustus 2014 onjuiste informatie heeft verstrekt bij het aanvragen van verlof. Eiser zou aan de uitvoerder om verlof hebben gevraagd, waarbij hij heeft aangegeven voldoende verlof te hebben. Daarop is door de uitvoerder (die eisers verlofsaldo niet kende) vervolgens toestemming voor verlof gegeven. Hierdoor is eisers verlofsaldo verder in de min gekomen (namelijk -161,4 uur).
De rechtbank stelt vast dat deze (gestelde) gedraging heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de proeftijd van twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze gedraging dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag. De omstandigheid dat deze gedraging pas na 9 september 2014 – en dus binnen de proeftijd – door het college aan de orde is gesteld, maakt dat niet anders.
Betalingsachterstanden
11. Het college werpt aan eiser tegen dat hij aan zijn leidinggevende desgevraagd heeft verklaard niets te weten van betalingsachterstanden ten aanzien van gemeentelijke belastingen, dit terwijl de invorderingsambtenaar daarover op dat moment al met eiser gesproken had. Volgens het college getuigt dit van onbetrouwbaar gedrag en gedrag waarmee eiser ook de goede bedrijfsvoering frustreerde.
Eiser heeft aangevoerd dat het hier gaat om privéschulden, waarvoor een deurwaarder heeft geprobeerd loonbeslag te leggen. De privésituatie van eiser was in de loop der jaren bij het college en de direct leidinggevende genoegzaam bekend. Bovendien zijn dergelijke schulden een privéaangelegenheid. Er kan niet zonder meer worden gesteld dat loonbeslag een vorm van plichtsverzuim is, aldus eiser.
12. Het bij herhaling aanleiding geven tot toepassing van maatregelen van inhouding, beslag of korting kan disciplinair worden bestraft (artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO). Dit betekent dat het hebben van betalingsachterstanden niet zonder meer alleen een privéaangelegenheid is. Verder is ter zitting gebleken dat eiser al eerder te maken heeft gehad met loonbeslag. Nu (herhaald) loonbeslag zou kunnen leiden tot een disciplinaire bestraffing, had het op de weg van eiser gelegen om desgevraagd openheid van zaken te geven over zijn betalingsachterstanden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan echter niet worden gezegd dat er in dit geval sprake is van ernstig plichtsverzuim, zodat het onjuist voorlichten van zijn leidinggevende door eiser niet ten grondslag kan worden gelegd aan de tenuitvoerlegging van het strafontslag.
Toerekenbaarheid
13. De rechtbank is van oordeel dat het ernstig plichtsverzuim inzake de declaratie aan eiser kan worden toegerekend. Het college was dan ook bevoegd om de voorwaardelijk opgelegde straf van ontslag ten uitvoer te leggen.
Belangenafweging
14. Eiser heeft aangevoerd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke situatie.
Uit het dossier komt naar voren dat eiser al meer dan 20 jaar in dienst is bij het college. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er sprake is (geweest) van een problematische thuissituatie. Zo heeft eiser een verleden met alcoholverslaving en heeft hij een autistische zoon. De rechtbank overweegt dat het procesdossier blijk geeft van een welwillende werkgever, die eiser meerdere keren heeft bijgestaan en hem heeft proberen bij te sturen door middel van diverse waarschuwingen en disciplinaire maatregelen. Het college heeft gelet daarop in het verleden voldoende aandacht aan de belangen van eiser besteed. Dit heeft echter niet geleid tot het gewenste resultaat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van het college in dit geval zwaarder weegt dan het belang van eiser. Het college heeft daarom in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen.
15. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzitter, en mr. D.H. Hamburger en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.