Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het op 12 oktober 2015 ter griffie ontvangen verzoekschrift van [verzoekster] , met producties;
- het op 28 oktober 2015 ter griffie ontvangen verweerschrift tevens tegenverzoek van [verweerder] , met producties.
[verweerder] was in persoon aanwezig, bijgestaan door [naam 2] .
[naam 1] heeft een pleitnota overgelegd en de griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt.
2.De feiten
Het besef om meer afstand te moeten bewaren tot de leerling is geen garantie dat hem dit ook lukt, omdat hij in de kern van zijn persoon nog steeds heel veel behoefte heeft aan ‘egostreling’. In zijn eindevaluatie legt hij hiervan een grote getuigenis af, waarbij tevens blijkt dat het grotere vermogen tot zelfreflectie niet geleid heeft tot verhoging van zelfkritiek:
Zijn vermogen tot zelfkritiek zal aanzienlijk versterkt moeten worden en zal zich specifiek moeten richten op te groot egogedrag/amicaal gedrag in de omgang met leerlingen (…)”.
De rector geeft aan dat de schoolleiding een klacht van ouders ontvangen heeft. Deze klacht wordt, zoals alle klachten, door de [verzoekster] serieus genomen. Er wordt een onderzoek gestart met als doel waarheidsvinding. Hoor en wederhoor zijn hier een onderdeel van. De rector vraagt een antwoord van dhr. [verweerder] op onderstaande drie vragen:
(…) Doorvragend door de rector maakt duidelijk dat dhr. [verweerder] met meer dan één leerling intensieve één-op-één contacten op social media onderhield (…) De rector stelt samenvattend de drie genummerde vragen nogmaals. De antwoorden van dhr. [verweerder] zijn achtereenvolgens: vraag 1:ja, vraag 2: nee, hij heeft zich nooit laatdunkend uitgelaten over een docent richting leerlingen en vraag 3: nee, hij heeft nooit aan een leerling via social media antwoorden van toetsvragen ter beschikking gesteld. Dhr. [verweerder] komt terug op vraag één. In de veelvuldige één-op-één contacten op social media is hij “geen viezerik geweest.” Dhr [verweerder] geeft aan dat hij op een eigen, persoonlijke manier invult wat wel/niet kan. Daarbij zijn zijn intenties altijd goed geweest. Hij wilde leerlingen helpen (…) De rector schetst het vervolg: • Hangende het onderzoek wordt dhr. [verweerder] met onmiddel-lijke ingang geschorst voor de duur van maximaal 4 weken als ordemaatregel (…)”
[naam 6] . Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Hierin staat onder meer vermeld:
Vervolgens geeft dhr. [naam 6] meer informatie over de klacht die is ingediend en de resultaten van het onderzoek. De ouders van [naam 5] , een leerlinge uit de tweede klas, hebben een klacht ingediend tegen dhr. [verweerder] . Zij hebben de schoolleiding naar aanleiding van de klacht bestanden aangeleverd met daarop één-op-één contacten op social media van hun dochter met dhr. [verweerder] . Deze contacten hebben een veelvuldig en langdurig karakter. Dhr. [verweerder] geeft aan dat hij inderdaad veel en langdurig contact met de leerlinge heeft onderhouden via (in ieder geval) Instagram. Dhr. [verweerder] geeft aan een zeer goede band te hebben met [naam 5] : zij heeft gedurende langere tijd bijles bij hem gevolgd. Dhr. [naam 6] geeft aan dat deze één-op-één contacten op social media verder gaan dan van een professionele docent verwacht wordt.
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
(“Erewoord dat wat ik je nu vertel nooit iemand hoort”), hetgeen zijn handelen in het licht van de afhankelijkheidsrelatie leerling-docent nog eens extra onaanvaardbaar maakt. [verweerder] heeft als verweer nog gesteld dat hij van mening was dat hij met het verstrekken van de toetsantwoorden het belang van de leerlinge op de juiste wijze diende, maar dat betoog wordt verworpen. Met [verzoekster] is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] , als hij van mening was dat de leerlinge extra zorg of aanvullende begeleiding nodig had, dit bij de mentor van de leerlinge of zo nodig bij de zorgcoördinatoren van [verzoekster] had moeten melden.
“te groot egogedrag/amicaal gedrag in de omgang met leerlingen”.
- “ de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
- de situatie waarin de werknemer in strijd met de eigen in de praktijk toegepaste en voor de werknemer kenbare gedragsregels van de organisatie van de werkgever, geld leent uit de bedrijfskas en zulks leidt tot een vertrouwensbreuk;
- de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte, herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat;
- de situatie waarin de werknemer veelvuldig en zonder gegronde reden te laat op zijn werk verschijnt, hierdoor de bedrijfsvoering wordt belemmerd en de werkgever de werknemer hierop tevergeefs heeft aangesproken;
- de situatie waarin de werknemer op oneigenlijke wijze heeft geprobeerd zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen en hij hierdoor het vertrouwen van de werkgever ernstig heeft beschaamd.”
“aan een relatief kleine misstap na een heel lang dienstverband.”(zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 113). In de juridische literatuur wordt dit aldus uitgelegd dat het gaat om een werknemer met een lang dienstverband die één keer in de fout is gegaan zodat sprake is van ernstige verwijt-baarheid (zie het Handboek Nieuw Ontslagrecht, J.M. van Slooten e.a., bladzijde 206).
De kantonrechter volgt die uitleg, want een strikte toepassing van de bewoordingen in de memorie van toelichting zou van artikel 7:673 lid 8 BW naar het oordeel van de kanton-rechter een vrijwel zinloze bepaling maken. Niet (gemakkelijk) valt immers in te zien hoe
ernstig verwijtbaar handelenals bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onder c BW tegelijkertijd slechts een
relatief kleine misstapvoor de toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW zou kunnen opleveren. In het onderhavige geval is sprake van een werknemer ( [verweerder] ) die (bijna)
10 jaar in dienst is van de werkgever en wiens handelen, zo is de kantonrechter tijdens de zitting duidelijk geworden, is voortgekomen uit een te grote betrokkenheid met de betreffende leerlinge. Daarbij heeft [verweerder] zichzelf financieel of anderszins niet bevoordeeld en is van enig strafbaar feit evenmin gebleken. Wanneer [verweerder] onder deze omstandigheden (ook) geen transitievergoeding zou worden toegekend, zou hij voor zijn éénmalige, grote misstap naar het oordeel van de kantonrechter te veel gestraft worden.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval, waarbij hij alle aan [verweerder] verweten gedragingen mede in zijn beoordeling heeft betrokken, onvoldoende aanleiding om de hierna nog te vermelden transitievergoeding slechts gedeeltelijk toe te kennen. De toekenning daarvan zal op voorwaardelijke wijze plaatsvinden zoals door [verzoekster] verzocht.
6.De beslissing
€ 9.896,00 bruto en bepaalt dat deze vergoeding pas opeisbaar is op het moment dat in rechte onherroepelijk vast is komen te staan dat [verweerder] geen aanspraak heeft op een bovenwet-telijke uitkering in de zin van de Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs;