Op 5 november 2015 heeft de kantonrechter W.E.M. Verjans in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Bergen op Zoom een uitspraak gedaan in een beroepszaak tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had beroep ingesteld tegen een sanctie die was opgelegd wegens het parkeren op een vermeende berm. De kantonrechter oordeelde dat uit de foto’s bleek dat er geen afscheiding was tussen de rijbaan en het grasbedekte gedeelte waar het voertuig van betrokkene geparkeerd stond. Dit leidde de kantonrechter tot de conclusie dat er sprake was van een berm, die volgens artikel 1 lid 1 sub b van de Wegenverkeerswet 1994 als deel van de weg wordt aangemerkt.
De kantonrechter overwoog dat artikel 5.11 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening Steenbergen 2013 een uitzondering biedt voor het parkeerverbod op de weg. Aangezien de parkeerplaats van betrokkene onder deze uitzondering viel, verklaarde de kantonrechter het beroep gegrond en vernietigde de beslissing van de officier van justitie. Tevens werd de officier van justitie opgedragen om de betaalde zekerheid van € 97,- aan betrokkene terug te betalen en werd een proceskostenvergoeding van € 490,- toegekend aan de gemachtigde van betrokkene.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van verkeerswetgeving en lokale verordeningen, en hoe deze van invloed kunnen zijn op de rechtspositie van burgers die geconfronteerd worden met sancties. De kantonrechter concludeerde dat de officier van justitie onvoldoende bewijs had geleverd dat de verweten gedraging daadwerkelijk had plaatsgevonden, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep.