In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, gevestigd in [woonplaats 2], met betrekking tot een rechtsbijstandsverzekering. Eiser vorderde een bedrag van € 16.827,99, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een vaststellingsovereenkomst die hij met gedaagde had gesloten. Eiser stelde dat deze overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van dwaling, omdat gedaagde geen volledige dekking voor de kosten van een gekozen advocaat verleende, terwijl volgens de Richtlijn 87/344/EEG gedaagde daartoe verplicht was. De rechtbank heeft het procesverloop en de correspondentie tussen partijen geanalyseerd, waarbij werd vastgesteld dat eiser in 2009 een rechtsbijstandsverzekering had afgesloten met FBTO, die de uitvoering aan gedaagde had overgedragen. Eiser had in 2011 aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in verband met een ongeldig verklaard rijbewijs door het CBR. Gedaagde had echter aangegeven dat eiser geen recht had op een zelfgekozen advocaat, wat leidde tot een geschil. Uiteindelijk heeft eiser een aanbod van gedaagde van € 1.500,- aanvaard, wat resulteerde in een vaststellingsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat eiser geen beroep op dwaling kon doen, omdat de dwaling betrekking had op omstandigheden waarover onzekerheid bestond en de vaststellingsovereenkomst juist bedoeld was om deze onzekerheid te beëindigen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.