Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
€ 1.750,- bedroeg. [eiser] stelt dat daarna het pand is verhuurd tegen lagere huursommen, te weten van 1 maart 2009 tot 1 oktober 2010 – kaal – € 3.900,- per maand en van 1 oktober 2010 tot 1 oktober 2013 van € 2.850,- per maand. [eiser] heeft tot en met november 2012
€ 1.750,- per maand betaald. Voor de maand december 2012 heeft hij € 997,50 betaald. Daarna heeft hij niets meer betaald. Volgens [eiser] heeft hij per 1 oktober 2013 inclusief wettelijke (handels)rente € 21.350,08 teveel betaald.
€ 25.935,- (19 x € 1.365,-). [eiser] heeft € 33.250,- (19 x € 1.750,-) betaald, zodat hij
€ 7.315,- onverschuldigd heeft betaald. Over de periode 1 oktober 2010 tot en met november 2012 is [eiser] per maand € 997,50 (35 % van € 2.850,-) verschuldigd. Dit is in totaal € 25.935,- (26 x € 997,50). [eiser] heeft € 45.500,- betaald, zodat hij € 19.565,- onverschuldigd heeft betaald. In totaal heeft hij over de periode 1 maart 2009 tot en met november 2012 € 26.880,- onverschuldigd betaald.
- of de overeenkomst van geldlening inderdaad nog tussen hen geldt;
- of [eiser] met ingang van 1 januari 2013 inderdaad niets meer ter zake deze overeenkomst aan [gedaagde] heeft betaald;
- en het onverschuldigd betaalde ad € 26.880,- per 31 maart 2015 is verrekend
- en wat daarvan de consequenties zijn voor de vorderingen in conventie en in reconventie.