ECLI:NL:RBZWB:2015:6639

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
14 oktober 2015
Zaaknummer
C/12/84481 / HA ZA 12-176
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap en schenkingen met uitsluitingsclausule

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ging het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun scheiding. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, beweerde dat zij schenkingen had ontvangen van haar ouders met een uitsluitingsclausule, wat betekende dat deze schenkingen niet in de huwelijksgemeenschap vielen. De man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie, betwistte deze claim en stelde dat de schenkingen ook voor hem bedoeld waren.

De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij getuigen zijn gehoord en deskundigenrapporten zijn ingediend. De vrouw heeft verschillende getuigen laten horen die bevestigden dat de schenkingen met de uitsluitingsclausule waren gedaan en dat de bedoeling van de ouders was dat deze schenkingen alleen aan hun kinderen ten goede zouden komen. De man heeft ook getuigenverklaringen afgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen niet afdoen aan het bewijs dat de vrouw had geleverd.

De rechtbank concludeerde dat de vrouw geslaagd was in het bewijs dat de schenkingen onder de uitsluitingsclausule vielen. Dit betekende dat de schenkingen niet in de huwelijksgemeenschap vielen en dat de vrouw recht had op haar aandeel in de panden die aan de schenkingen waren verbonden. De rechtbank heeft de waarde van het onverdeelde aandeel van de vrouw vastgesteld en de man veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 7 oktober 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/84481 / HA ZA 12-176
Vonnis van 7 oktober 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. V.J.C. Pieters te Goes.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 februari 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 juni 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 september 2014
  • het deskundigenbericht
  • brief van de vrouw d.d. 30 juni 2015
  • de antwoordconclusie uitlaten deskundigenrapport van de man d.d. 29 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie

2.1.
Bij vonnis van 12 februari 2014 is de vrouw toegelaten door middel van getuigen te bewijzen dat de schenkingen van de vader, althans de ouders van de vrouw, die blijken uit de door de vrouw bij haar conclusie na deskundigenbericht, tevens conclusie na tussenvonnis, als productie 1 in het geding gebrachte bankafschriften zijn gedaan onder de uitsluitingsclausule. De rechtbank overweegt met betrekking tot dit aan de vrouw opgedragen bewijs het navolgende.
2.2.
De vrouw heeft de volgende getuigen doen horen.
De heer [broer eiseres] , de broer van de vrouw. Ten aanzien van het opgedragen bewijs verklaart hij het navolgende. (…) “
Toen wij het pand kochten stelde de bank voor dat op mijn naam een rekening zou worden geopend ten behoeve van het pand waar het hier om gaat.(…)
Waar op de afschriften [afkorting namen] staat is daarmee bedoeld mijn zussen en mijzelf.(…)
Voor aanschaf van het pand hebben onze ouders met ons afgesproken dat alles wat in het pand zou gaan, binnen de familie [familienaam] zou blijven. Dus alle betalingen, ook aan [afkorting namen] , ten behoeve van het pand moesten binnen de familie blijven. Mijn vader zei zowel voor het aanschaf van het pand als herhaaldelijk daarna dat hij niet werkte voor de schoonfamilie van zijn kinderen. Ik doe al sinds 1998/1999, misschien wel eerder,(…)
de administratie voor mijn ouders, later na het overlijden van mijn vader, voor mijn moeder. Op een gegeven moment werd ik erop geattendeerd dat bij de schenking op het afschrift uitsluitingsclausule moest worden vermeld, althans dat, dat verstandig was. Tussen deze schenking, van 23 november 2007 en eerdere schenkingen is geen verschil.(…)
ik niet zelf met [gedaagde] gesproken heb over de schenkingen met uitsluitingsclausule door mijn ouders. Mijn ouders hebben daar wel met hem over gesproken. Dat hebben zij mij wel eens gezegd.(…).”
[zwager eiseres] , zwager van de vrouw. Hij verklaart ten aanzien van het opgedragen bewijs het navolgende:
“(…)
Nog weer later is hij(toevoeging rechtbank: de schoonvader van de getuige)
begonnen met het project, dat hij [afkorting namen] noemde, naar zijn kinderen. Hij begon dit project met de intentie iets aan zijn kinderen na te laten.(…)
Ik mocht hem niet helpen, want dit project was alleen voor de eigen kinderen. Mijn zoon mocht hem wel helpen. Op een gegeven moment kwam hij naar mij toe en vroeg of ik al een testament had. Dat had ik niet. Hij zei dat ik dat wel moest hebben. Hij zei: als er iets gebeurt met [naam echtgenote zwager] , mijn vrouw, wil ik dat het huis niet naar [zwager eiseres] gaat. Het moet binnen de familie blijven. Zijn bedoeling was dat alles wat in verband met het project [afkorting namen] geschonken werd aan de kinderen binnen de familie [familienaam] bleef. Ik heb daarop gezegd dat ik het vreemd vond, omdat ik ook nog kinderen heb, maar hij zei daarop dat die binnen de familie [familienaam] vallen. Hij drong aan op een testament en heeft dat ook betaald. Het is lang geleden, maar volgens mij hebben we hierover ook gesproken met de zus van mijn vrouw, mevr. [familienaam] hier aanwezig, en [gedaagde] . Volgens mij hadden zij al een testament, en moesten zij het testament op de manier die schoonvader wilde aanpassen.(…).”
[zus eiseres] , zus van de vrouw. Zij verklaart met betrekking tot het opgedragen bewijs als volgt:
“(…)
Op een gegeven moment heeft mijn vader het pand [zus eiseres] tot en met 13 gekocht om een nalatenschap aan zijn drie kinderen achter te laten. Hij richtte daarvoor [afkorting namen] op.(…)
Mijn vader is er steeds heel duidelijk in geweest dat hij het pand kocht en opknapte voor zijn drie kinderen en voor de kleinkinderen. Hij was daarin ook heel duidelijk naar mijn man en naar [gedaagde] . Hij heeft voor de aanschaf van het pand deze bedoeling met ons besproken. Ons, dat wil zeggen alle kinderen en schoonkinderen, dus mijn zus en [gedaagde] , mijzelf en mijn man [zwager eiseres] en mijn broer.(…)
De bedoeling van mijn vader om alleen iets aan de kinderen en niet aan de schoonfamilies na te laten is altijd duidelijk geweest.(…)
Toen [eiseres] , mijn zus, met haar man op reis ging wilde mijn vader ook dat, dat zwart op wit kwam te staan. Stel hen zou een ongeluk overkomen, dan moest geregeld worden dat het stuk van [afkorting namen] dat van [eiseres] was naar hun kinderen zou gaan en niet naar [gedaagde] . Ook wij, mijn man en ik moesten dat in dezelfde zin regelen.(…).”
2.3.
De man heeft zichzelf als getuige doen horen. Hij verklaart als volgt.

Op schenkingen was wel een uitsluitingsclausule van toepassing, maar de clausule was bedoeld voor de schoonfamilie. Hier bedoel ik mee dat op het moment dat ik zou wegvallen deze schenkingen niet naar mijn familie zouden gaan. De schenkingen waren dus voor ons allebei, mevrouw [familienaam] en ik, bedoeld. De ouders van mevrouw [familienaam] deden op regelmatige basis schenkingen aan ons. Op het moment dat de vader van mevrouw [familienaam] is begonnen met het opknappen van de huizen in Goes, zijn deze schenkingen naar het project gegaan. Ik ben ervanuit gegaan dat deze schenkingen toen nog steeds voor ons allebei waren bedoeld. Hier is nooit meer over gesproken.
Het klopt dat wij op verzoek van de vader van mevrouw [familienaam] een addendum hebben laten maken op het testament dat wij toen reeds hadden opgemaakt. In dit addendum is opgenomen dat mijn familie, zodra er iets met mij en mevrouw [familienaam] zou gebeuren, geen aanspraak zou maken op de panden gelegen aan de [adres] en de [adres] .
(…).
De vader van mevrouw [familienaam] bedoelde met de uitspraak: “ik werk niet voor mijn schoonfamilie” dat mijn familie, mijn ouders, mijn zussen, mijn broers, geen aanspraak konden maken op de panden in [woonplaats 1] .
De eerdere schenkingen die wij hadden ontvangen hebben wij gebruikt voor onze boedel. Wij hebben daar bijvoorbeeld meubels van gekocht”.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw gelet op het vorenstaande is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. De door de man afgelegde verklaring doet daar niet aan af. De uitsluitingsclausule regelt dat een schenking niet in de huwelijksgemeenschap valt maar eigendom wordt van degene aan wie wordt geschonken. De schenking wordt geen eigendom van de echtgeno(o)t(e) van degene aan wie wordt geschonken. Uit de verklaringen van de door de vrouw voorgebrachte getuigen volgt dat in het onderhavige geval de uitsluitingsclausule ook zo uitgelegd moet worden en niet zoals de man dat doet. Dat, zoals de man verklaart, onder de uitsluitingsclausule geschonken bedragen zijn aangewend voor inboedel en zo aan beide partijen ten goede zijn gekomen leidt niet tot een ander oordeel. De uitsluitingsclausule staat er niet aan in de weg dat degene aan wie onder een uitsluitingsclausule geschonken is het geschonken bedrag zo besteedt dat het ook aan zijn of haar echtgeno(o)t(e) ten goede komt.
2.5.
Bij vonnis van 12 februari 2014 heeft de rechtbank een deskundige benoemd en hem – samengevat – gevraagd de vrije onderhandse verkoopwaarde van het erfpachtrecht van de grond aan de [adres] met de daarop zich bevindende opstallen in verhuurde en onverhuurde staat te taxeren. De deskundige heeft zijn rapportage bij brief van 13 mei 2015 bij de rechtbank ingediend. De deskundige heeft de waarde in onverhuurde staat getaxeerd op € 410.000,00 en in verhuurde staat op € 395.000,00.
2.6.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op het deskundigenrapport te reageren.
2.6.1.
De vrouw heeft bij brief meegedeeld geen commentaar op de inhoud van het rapport te hebben en dat bij de waardering uitgegaan zal moeten worden van de waarde in verhuurde staat. Voorts heeft de vrouw meegedeeld dat zij in de gelegenheid gesteld wilde worden om bewijsstukken te verstrekken van de stand van de schulden per de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap omdat met die schulden rekening gehouden dient te worden bij de bepaling van de overwaarde.
2.6.2.
De man heeft eveneens meegedeeld in te kunnen stemmen met de inhoud van het deskundigenrapport. De man maakt uitdrukkelijk bezwaar tegen het verzoek van de vrouw in de gelegenheid te worden gesteld om bewijsstukken te verstrekken met betrekking tot de schulden per datum ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 20 april 2011 vastgesteld waarbij de man is veroordeeld om aan de vrouw wegens overbedeling te betalen een bedrag van € 21.429,17. Partijen zijn bij de comparitie in de onderhavige procedure overeengekomen dat dat bedrag bij de overdracht van de voormalige echtelijke woning zou worden verrekend en dat is inmiddels gebeurd ter gelegenheid van de verkoop die heeft plaatsgevonden in 2014. Schulden zijn niet relevant voor de vaststelling van de overwaarde van de panden.
2.7.
De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen partijen naar aanleiding van het deskundigenrapport over en weer hebben gesteld als volgt. Thans is nog slechts aan de orde de verdeling van het 1/3 onverdeeld aandeel van de vrouw in het erfpachtrecht en de panden. Door de vrouw is niet eerder in de procedure aangevoerd dat sprake is van geldschulden met betrekking tot dit vermogensbestanddeel. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook als tardief passeren.
2.8.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de vrouw is geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat op de schenkingen de uitsluitingsclausule van toepassing is, behoort het 1/3 onverdeelde aandeel van de vrouw in het erfpachtrecht en de panden [adres] en [adres] tot en met 13 slechts tot de tussen partijen bestaand hebbende huwelijksgoederengemeenschap voor zover dat geacht moet worden niet te zijn verkregen door schenking waarop de uitsluitingsclausule van toepassing is. Onder de schenkingen dienen niet alleen de stortingen op de rekening van de vrouw althans [afkorting namen] begrepen te worden, maar ook de waardevermeerdering van het pand als gevolg van de investering van de door de vader van de vrouw gerealiseerde verbouwing.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat uitgegaan moet worden van de waarde in verhuurde staat nu de panden thans verhuurd zijn. Dit houdt in dat het 1/3 onverdeeld aandeel van de vrouw een waarde heeft van € 131.677,00. De investering van de vrouw destijds was fl.100.000,00 zijnde € 45.378,00. De helft van dit bedrag heeft de vrouw destijds geleend van haar vader. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2.5. van het vonnis van 12 februari 2014 geoordeeld dat de vrouw is geslaagd in het haar opgedragen bewijs dat dit bedrag is afgelost met schenkingen van haar vader, althans haar ouders, aan haar. Dit deel van de investering is dus geschonken en maakt geen onderdeel uit van de huwelijksgoederengemeenschap. Ten aanzien van de waardevermeerdering van € 86.289,00, de waarde van het onverdeelde aandeel verminderd met de daartegenover staande investering van € 45,378,00, overweegt de rechtbank als volgt. Uit alle getuigenverklaringen, ook die van de man, volgt dat bij de aankoop van de panden door de vader en doorverkoop daarvan aan de kinderen het zowel bij de kinderen als hun echtgenoten bekend was, en dus ook bij de man, dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de vader van de vrouw was dat alleen zijn kinderen eigenaar werden van de panden en dat de investeringen die hij daarin, bij wijze van schenking, deed ook alleen aan zijn kinderen ten goede zouden komen. Gebleken is dat hij daarin zelfs zo ver ging dat hij zijn kinderen min of meer verplicht heeft hun testament te wijzigen. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de man ook geen aanspraak kan maken op dat deel van de meerwaarde van het aandeel van de vrouw dat niet toegeschreven kan worden aan schenkingen maar toegeschreven moet worden aan waardestijging door marktwerking.
Wat betreft de helft van de investering waarvan de vrouw onbestreden heeft gesteld dat zij die van haar broer heeft geleend verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.4.3. van het vonnis van 13 februari 2013. Voor dat deel, een bedrag € 22.689,00, kan geen sprake zijn van een gift waarop de uitsluitingsclausule van toepassing is. De rechtbank houdt het er voor dat de aflossing van deze lening ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap is voldaan. Nu partijen het er over eens zijn dat het onverdeelde aandeel in de panden, voor zover dat tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort, aan de vrouw moet worden toegedeeld is zij gehouden de helft van de ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap gekomen gedeelte van de investering aan de man te vergoeden. De rechtbank zal de vrouw dan ook veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 11.344,50 en de reconventionele vordering toewijzen als na te melden.
2.10.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten, waaronder ieders reeds betaalde deel van de kosten van de deskundigenberichten, draagt omdat partijen ex-echtgenoten zijn en deze procedure de verdeling van (een deel van) de huwelijksgoederengemeenschap betreft die tussen partijen heeft bestaan.

3.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
3.1.
deelt het aandeel in het 1/3 onverdeeld aandeel in het erfpachtrecht en de panden aan de [adres] en de [adres] te Goes toe aan de vrouw;
3.2.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 11.344,50;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2015.
MdB