In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de begroting van de rekening van een Belgische advocaat aan de orde. De eiseres, een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht, heeft een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap HRC N.V. De rechtbank heeft eerder een verzoek gedaan aan de Raad van de Orde van Advocaten te Antwerpen om de ereloonstaat van de advocaat te begroten. Het rapport van de Raad, dat op 20 april 2015 is goedgekeurd, concludeert dat het door de advocaat aan HRC aangerekende ereloon van € 40.000,-- billijk is. De eiseres verzoekt de rechtbank om de conclusies van het rapport over te nemen en haar vordering toe te wijzen.
HRC, de gedaagde, betwist de relevantie van het rapport en stelt dat er ook een taxatie op basis van gewerkte uren had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelt echter dat HRC te laat is met deze argumentatie, aangezien partijen eerder de gelegenheid hebben gehad om opmerkingen te maken over het concept rapport. De rechtbank neemt de conclusies van de Raad over en oordeelt dat de vordering van de eiseres terecht is. De rechtbank wijst de vordering toe en veroordeelt HRC tot betaling van de hoofdsom van € 23.350,--, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. HRC wordt ook veroordeeld in de nakosten en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is uitgesproken op 16 september 2015.