ECLI:NL:RBZWB:2015:6532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
12 oktober 2015
Zaaknummer
4366646-AZ-VERZ-15-149
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet wegens onvoldoende dringende reden en onterecht gebruik van schuttingtaal

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. Verzoeker, een werknemer geboren op 10 februari 1963, was sinds 11 oktober 1993 in dienst bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg, als Operator Productie A. Op 15 juli 2015 werd hij op staande voet ontslagen na een incident waarbij hij schuttingtaal gebruikte en tegen een ovendeur schopte. Verzoeker betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn salaris.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat het gedrag van verzoeker, hoewel ongepast, niet voldeed aan de criteria voor een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter wees op de lange duur van het dienstverband van 21 jaar en het feit dat verzoeker in het verleden altijd naar behoren had gefunctioneerd. Bovendien was er geen bewijs van schade aan de oven, wat de ernst van de situatie verlichtte. De kantonrechter oordeelde dat een officiële waarschuwing in dit geval voldoende zou zijn geweest.

Daarom werd het verzoek van verzoeker tot vernietiging van het ontslag toegewezen. De arbeidsovereenkomst bleef bestaan, en de werkgever werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon en wedertewerkstelling van verzoeker. Tevens werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 878,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van feiten en omstandigheden bij ontslag op staande voet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Tilburg
zaaknummer 4366646 AZ VERZ 15-149
beschikking van 9 oktober 2015 op een verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet
in de zaak van
[verzoeker 1],
wonende te Tilburg,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.E.F. Bredo, advocaat te Berkel-Enschot,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.J.L. Mulderink, advocaat te Breda,
Partijen worden door de kantonrechter hierna [verzoeker 1] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1
De procedure blijkt uit het op 12 augustus 2015 ter griffie ontvangen verzoekschrift van [verzoeker 1] , met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2015, waarbij namens [verweerder] aanwezig waren de heren [naam] , bijgestaan door mr. Mulderink.
[verzoeker 1] was in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. Bredo. De griffier heeft aantekeningen van de zitting gemaakt.
1.3
Ter zitting is geen schikking tot stand gekomen, waarna de uitspraak van de beschikking op vandaag is bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
a. [verzoeker 1] , geboren op 10 februari 1963, is met ingang van 11 oktober 1993 bij [verweerder] in dienst getreden. [verzoeker 1] was laatstelijk werkzaam in de functie van Operator Productie A. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 2.414,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag alsmede overige emolumenten waaronder een roostertoeslag van € 482,80 bruto per maand en overwerktoeslag.
b. [verweerder] houdt zich bezig met het vervaardigen van koekjes en ander houdbaar banketbakkerswerk en de productie van stroopwafels en koekproducten.
c. [verweerder] heeft [verzoeker 1] op 15 juli 2015 op staande voet ontslagen. Dit is [verzoeker 1] bevestigd bij brief van 15 juli 2015. De inhoud van de ontslagbrief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Zoals reeds met u besproken heeft er vanmorgen rond 05.00 uur zich een incident voorgedaan. Een incident wat voor ons onacceptabel en ook ontoelaatbaar is. Nadat een probleem was geconstateerd aan een van de ovens is daarover contact geweest met ploegleider [naam] . De ploegleider heeft direct actie ondernomen waarbij is geconstateerd dat er mogelijk sprake was van een technisch probleem. Voor ons onbegrijpe-lijk “ontploft” u vervolgens en riep “wat een kut-bedrijf, je gelooft me niet” waarna vervolgens door u de deur van de oven is ingetrapt. Helaas moet geconstateerd worden dat dit gedrag althans vergelijkbaar, continu terugkeert. Ik wijs wat dat betreft op de zeer vele waarschuwingen die u in de afgelopen jaren heeft ontvangen. In ons gesprek van heden-middag hebben wij het incident met u besproken en ook aan u de gelegenheid te geven uw kant van het verhaal te geven. Wat ons betreft vormt dit geen aanleiding om niet tot een ontslag op staande voet over te gaan (…) Wij stellen u bij deze tevens aansprakelijk voor de schade die aan de oven is ontstaan alsmede de schade die wij lijden doordat wij ons genoodzaakt zien de arbeidsovereenkomst met u onverwijld op te zeggen (…)”
d. Bij brief van 23 juli 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker 1] geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet, heeft [verzoeker 1] zich bereid en beschikbaar verklaard om de bedongen werk-zaamheden te verrichten en is [verweerder] gesommeerd om dit ontslag uiterlijk op
28 juli 2015 in te trekken en het loon c.a. door te betalen. Bij gebreke daarvan zijn rechts-maatregelen aangekondigd.
e. [verweerder] heeft het ontslag op staande voet niet ingetrokken.

3. Het verzoek en het verweer met betrekking tot de vernietiging ontslag op staande voet

3.1
[verzoeker 1] heeft verzocht om het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet op de voet van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te vernietigen, hem weer toe te laten tot de bedongen arbeid op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, [verweerder] te veroordelen om hem vanaf 15 juli 2015 het overeengekomen salaris van
€ 2.896,80 bruto per maand te betalen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, een en ander met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2
Aan dit verzoek legt [verzoeker 1] -kort samengevat- ten grondslag dat er in de gegeven omstandigheden geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
Op 15 juli 2015 heeft er een incident plaatsgevonden. Om 05.00 uur constateerde [verzoeker 1] dat er een defect was aan de machine waaraan hij werkte. [verzoeker 1] is zelf niet gerechtigd om deze machine stop te zetten, dus heeft hij direct zijn ploegleider, [naam] , benaderd. [naam] is direct gekomen maar weigerde naar [verzoeker 1] te luisteren. [verzoeker 1] gaf aan dat de lager kapot was. [naam] wilde hier niet aan en bleef naast de machine staan. Dit handelen van [naam] was erg onlogisch aangezien [verzoeker 1] handmatig de wafels moest verwijderen omdat de machine niet meer werkte. [verzoeker 1] diende de aandruk van de machine met twee handen vast te houden en tussendoor de wafels dus te verwijderen. Deze wafels zijn 80-90 graden. [verzoeker 1] handelde hiermee conform de werkinstructie omdat deze aangeeft dat slechte wafels moeten worden verwijderd. Gedurende deze handelingen was [naam] gewoon aanwezig maar heeft, ondanks meerdere verzoeken daartoe van [verzoeker 1] , maar liefst 15-20 minuten geweigerd een monteur te bellen. Door [verweerder] wordt gesteld dat [naam] direct actie ondernam. Dit is dus volstrekt onjuist. Waarom [naam] zo lang heeft gewacht met het oproepen van de monteur is voor [verzoeker 1] totaal onbegrijpelijk en hij was hierdoor ook erg gepikeerd. Hij heeft
20 minuten lang de hete stroopwafels handmatig moeten verwijderen terwijl dit niet nodig was geweest, wanneer de monteur direct was opgeroepen. Het werd [verzoeker 1] op dat moment te veel. Hij heeft hartgrondig gevloekt en tegen de ovendeur geschopt. Hij heeft deze zeker niet ingetrapt. Dit is ook niet mogelijk aangezien deze deur mee veert. Na dit voorval is [verzoeker 1] zijn werkzaamheden gewoon blijven verrichten. Blijkbaar was zijn handelen dus niet van een dusdanige aard dat hij niet meer op de werkplek aanwezig mocht zijn. In de loop van de dag werd [verzoeker 1] op kantoor geroepen waar hij te horen kreeg dat hij ontslag op staande voet kreeg als gevolg van het voorval. De brief daarover werd direct overhandigd. [verzoeker 1] heeft op geen enkele wijze de mogelijkheid gekregen om zijn verhaal te doen. Er is geen dringende reden voor ontslag. [verzoeker 1] heeft conform de voorschriften bij een mankement aan de machine direct de hulp ingeroepen van zijn ploegleider. Het feit dat deze laatste veel te laks heeft gereageerd kan [verzoeker 1] niet worden verweten. [verzoeker 1] heeft achteraf gezien te heftig gereageerd door te vloeken en tegen de ovendeur te schoppen maar dit is begrijpelijk gezien de situatie. Ontslag op staande voet is een veel te zware maatregel. Dit verhoudt zich niet tot de gedraging. Een waarschuwing zou op zijn plaats geweest zijn, aldus [verzoeker 1] . Nu er geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, is [verweerder] gehouden tot loondoorbetaling aan en wedertewerkstelling van [verzoeker 1] .
3.3
[verweerder] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Daartoe voert [verweerder] - kort samengevat - het volgende aan. [verzoeker 1] vertoont reeds geruime tijd onacceptabel en ontoelaatbaar gedrag, welk gedrag zich op 15 juli 2015 opnieuw -en wel in ernstige mate- heeft voorgedaan. Dit laatste incident vormde voor [verweerder] de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. Het verzoek van [verzoeker 1] tot vernietiging van het ontslag moet in het licht van het voorgaande worden afgewezen.
4. De beoordeling
4.1
[verzoeker 1] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat dit is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door [verweerder] is beëindigd (artikel 7:686a lid 4 onder a. BW).
4.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of het door [verweerder] aan [verzoeker 1] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.3
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsover-eenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigen-schappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Voor de beoordeling of er sprake is van een dringende reden dient gelet te worden op alle feiten en omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de als zodanig aangemerkte gedraging, de wijze waarop in het verleden is gefunctioneerd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is (zie Hoge Raad 12 februari 1999, NJ 1999, 643). De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever (zie Hoge Raad 24 oktober 1986, NJ 1987, 126).
4.4
Voor de beoordeling van de vraag of het door [verweerder] aan [verzoeker 1] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker 1] opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 15 juli 2015 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Uit deze brief volgt dat [verweerder] van mening is dat [verzoeker 1] stelselmatig onacceptabel en ontoelaatbaar gedrag vertoont, dat hij voor dat gedrag in de afgelopen jaren al zeer veel waarschuwingen van [verweerder] heeft ontvangen, maar dat die waarschuwingen blijkens het nieuwe incident niet hebben geholpen.
4.5
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] het stelselmatige onacceptabele en ontoelaatbare gedrag van [verzoeker 1] op geen enkele wijze heeft aangetoond. Dergelijk gedrag blijkt niet uit de door [verweerder] overgelegde brieven en evenmin uit de door haar overgelegde beoordelingsformulieren. Ook van voorafgaande waarschuwingen is op geen enkele wijze gebleken. Van de spreekwoordelijke “druppel die de emmer doet overlopen” is dan ook geen sprake. Wanneer vervolgens dan het incident van 15 juli 2015 wordt bezien,
deelt de kantonrechter de conclusie van [verzoeker 1] dat hij te heftig heeft gereageerd door schuttingtaal te gebruiken en tegen de ovendeur te schoppen. Zijn inadequate wijze van handelen levert echter bij lange na niet een dringende reden voor ontslag op, ook niet als veronderstellenderwijs uitgegaan zou worden van de door [verzoeker 1] betwiste stelling van [verweerder] dat [naam] na de melding door [verzoeker 1] direct actie heeft ondernomen door de monteur bij de machine te roepen. Daartoe acht de kantonrechter reeds redengevend (i) dat er sprake is van een dienstverband met een aanzienlijke duur, 21 jaar, (ii) dat vast staat dat [verzoeker 1] gedurende dit lange dienstverband (bijna) altijd naar behoren heeft gefunctioneerd en (iii) dat niet is gebleken van enige (relevante) schade aan de oven. Naar het oordeel van de kantonrechter had [verweerder] in dit geval kunnen en behoren te volstaan met het geven van een officiële waarschuwing.
4.6
Omdat hierboven is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker 1] tot vernietiging van dat ontslag worden toegewezen. Er is immers sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW. Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en is [verweerder] gehouden tot doorbetaling van loon en tot wedertewerkstelling van [verzoeker 1] in de overeengekomen functie. Daarbij zal als loon worden uitgegaan van het door [verzoeker 1] gevorderde bedrag van € 2.896,80 bruto per maand, dus inclusief de vaste roostertoeslag. Weliswaar zijn geen onregelmatige uren door [verzoeker 1] gewerkt, maar dit dient voor rekening van [verweerder] te komen. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [verweerder] te laat heeft betaald. De in het kader van de wedertewerkstelling gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Nadat de kantonrechter aan het einde van de zitting als zijn voorlopig oordeel had gegeven dat van een rechtsgeldig ontslag op staande voet geen sprake was, heeft [verweerder] aangegeven dat [verzoeker 1] op maandag 14 september weer op zijn werk werd verwacht.
4.7
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker 1] . Die kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 878,- (bestaande uit € 78,00 aan griffierecht en € 800,- aan salaris gemachtigde).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
vernietigt het door [verweerder] gegeven ontslag op staande voet d.d. 15 juli 2015;
5.2
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker 1] van zijn loon van € 2.896,80 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, over de periode vanaf 15 juli 2015;
5.3
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7: 625 BW over alle loonbedragen vanaf de data van de respectievelijke opeisbaarheid van de betreffende bedragen;
5.4
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen vanaf 12 augustus 2015 (datum ontvangst verzoekschrift) tot aan de dag van de volledige betaling;
5.5
veroordeelt [verweerder] om [verzoeker 1] weer toe te laten tot zijn bedongen arbeid;
5.6
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van [verzoeker 1] , die worden vastgesteld op
€ 878,-;
5.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
9 oktober 2015.