ECLI:NL:RBZWB:2015:638

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
4 februari 2015
Zaaknummer
AWB 14_378
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid korpschef voor schade door dienstongeval en zorgplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een motoragent, en de korpschef van politie. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van 11 december 2013, waarin aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een dienstongeval werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het causaal verband tussen de vermeende schending van de zorgplicht en de geleden schade ontbrak. De eiser was betrokken bij een ongeval tijdens een verkeersactie op 25 september 2008, waarbij hij door een automobilist werd aangereden. De rechtbank concludeerde dat de korpschef niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de zorgplicht niet was geschonden en de schuld voor het ongeval voornamelijk bij de automobilist lag. De rechtbank stelde vast dat de korpschef zijn zorgplicht had nageleefd en dat er geen bewijs was dat de schade door een tekortkoming in de zorgplicht was veroorzaakt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand. Er was geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/378 AW

uitspraak van 27 januari 2015 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde],
en
de korpschef van politie als rechtsopvolger van de Korpschef van de politieregio Zeeland,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 december 2013 (bestreden besluit) van de korpschef, inzake de afwijzing van aansprakelijkheid voor geleden schade als gevolg van een dienstongeval die niet reeds wordt vergoed op grond van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger1] en [naam vertegenwoordiger2].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tijdens werkzaamheden bij een oefening van de Politieacademie in 2007 is eiser betrokken geraakt bij een ongeval. Hierdoor is hij tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt.
Met ingang van 25 september 2008 is eiser weer volledig arbeidsgeschikt verklaard. Op die dag is hij bij zijn werkzaamheden als motoragent tijdens een doelgerichte verkeersactie betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Eiser is tijdens de achtervolging van een scooter aangereden door een automobilist. De automobilist heeft eiser ten onrechte geen voorrang verleend. De verzekeraar van de automobilist heeft 70% schuld aanvaard voor dit ongeval.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft de korpschef dit ongeval aangemerkt als dienstongeval en beroepsincident, zoals bedoeld in het Barp en het Bbp.
Bij brief van 30 september 2009 heeft eiser de politie Zeeland aansprakelijk gesteld voor alle geleden schade als gevolg van het ongeval op 25 september 2008.
Bij besluit van 25 mei 2010 (primair besluit I) heeft[naam adviseur], Adviseur Bedrijfsvoering, verdere aansprakelijkheid dan voortvloeiend uit het Barp afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I.
Bij besluit van 18 oktober 2010 ( primair besluit II) heeft de korpschef aan eiser meegedeeld dat het dossier met betrekking tot het ongeval uit 2007 wordt gesloten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit II.
Bij besluit van 28 maart 2011 (primair besluit III) heeft de korpschef primair besluit I tot het zijne gemaakt. Daarnaast heeft hij besloten tot afwijzing van vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in verband met procedures die gevoerd worden tegen de politieregio Zeeland. Ook is de korpschef in dit besluit ingegaan op het ongeval uit 2007. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit III.
Bij brief van 4 juli 2011 heeft de korpschef de motivering van primair besluit III aangevuld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaarschriften van eiser ongegrond verklaard.
2.1
In beroep heeft eiser, samengevat, aangevoerd dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de aansprakelijkheid is afgewezen.
Eiser is van mening dat de korpschef een aanvullende verzekering had moeten afsluiten die dekking biedt tegen schade als gevolg van verkeersongevallen. Nu dit niet is gebeurd, staat de schending van de zorgplicht daarmee al vast.
Eiser voert daarnaast aan dat hij onvoldoende is begeleid in de re-integratie na het ongeval uit 2007. Daarbij is er met name onvoldoende begeleiding geweest bij de hervatting van zijn werkzaamheden als motoragent in actieve dienst. Ook is eiser van mening dat de politie onzorgvuldig heeft gehandeld door hem op 25 september 2008, de eerste dag van volledig herstel, direct in te zetten als motoragent bij een niet ongevaarlijke verkeerscontrole. Voorts zijn geen specifieke instructies gegeven voor deze verkeersactie.
Daarnaast voert eiser aan dat binnen de politieregio Zeeland is verzuimd om de benodigde vaardigheden voor een motoragent te onderwijzen en te onderhouden.
2.2
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de afwijzing van zijn verzoek om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden voor de procedure tegen de korpschef niet in stand kan blijven.
3.1
Artikel 1, aanhef en onder z, van het Barp bepaalt dat onder dienstongeval wordt verstaan: een ongeval, welk in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder bb, van het Bbp wordt onder beroepsincident verstaan:
een dienstongeval of een beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
Ingevolge artikel 69a, tweede lid, van het Barp kent het bevoegd gezag de ambtenaar een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toe, indien hij schadevergoeding vordert op grond van onrechtmatige daad, jegens hem gepleegd tijdens de uitoefening van de politietaak, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de vordering kennelijk onvoldoende grond heeft of kennelijk onredelijk is.
3.2
In artikel 658, eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
In artikel 658, tweede lid, van boek 7 van het BW is bepaald dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4. De rechtbank dient allereerst de omvang van dit geding vast te stellen.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat primair besluit I een onbevoegd genomen besluit is en dat dit bevoegdheidsgebrek met primair besluit III is hersteld. Voorts zijn partijen het erover eens dat de brief van 4 juli 2011 een aanvullende motivering betreft van primair besluit III. De rechtbank ziet geen aanleiding daar anders over te denken. Daarnaast dient het bezwaar tegen primair besluit II als ingetrokken te worden beschouwd, nu eiser en de korpschef tot een regeling zijn gekomen ten aanzien van het ongeval uit 2007.
4.2
De rechtbank stelt voorts vast dat het bestreden besluit uit twee deelbesluiten bestaat. Enerzijds wordt besloten tot afwijzing van verdergaande aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van het dienstongeval, anderzijds wordt besloten tot afwijzing van vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, voortvloeiende uit de aansprakelijkstelling van de korpschef.
De rechtbank stelt vast dat in het beroepschrift van 17 januari 2014 eiser alleen de afwijzing van verdere aansprakelijkheid noemt. Ook in het aanvullend beroepschrift van 4 december 2014 gaat eiser slechts in op dit deel van het bestreden besluit. Pas ter zitting heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij ook beroep wenste in te stellen tegen de afwijzing van de vergoeding voor kosten rechtsbijstand.
De rechtbank is van oordeel dat eiser in dit geval niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de bezwaargronden om beroep in te stellen tegen de afwijzing van de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. In de bezwaarfase heeft eiser namelijk vier bezwaarschriften ingediend, die ook geheel of ten dele betrekking hadden op het ongeval uit 2007. Eiser had daarom tenminste expliciet moeten aangeven welke bezwaargronden nog gehandhaafd werden in beroep. Daarnaast heeft eiser in het aanvullend beroepschrift juist expliciet aangegeven dat de discussie zich uiteindelijk heeft toegespitst op de vraag of de korpschef zijn zorgplicht heeft geschonden en daarom aansprakelijk is voor schade die niet vergoed wordt op basis van de rechtspositionele regelingen.
Voor zover eiser heeft beoogd ter zitting alsnog mondeling beroep in te stellen tegen dit deel van het bestreden besluit, is dat beroep buiten de daarvoor geldende termijn gedaan.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de omvang van dit geding zich beperkt tot de afwijzing van de verdergaande aansprakelijkheid.
5. Aldus dient de rechtbank te beoordelen of de korpschef terecht heeft geweigerd verdere aansprakelijkheid te erkennen dan waartoe hij gehouden is op grond van het Barp en het Bbp.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) brengt het aanmerken van het ongeval als dienstongeval en beroepsincident niet zonder meer met zich dat op grond van de algemene aansprakelijkheidsnorm ook aanspraak bestaat op vergoeding van andere schade die eiser als gevolg van het ongeval heeft geleden. Dat vergt, gezien de verschillen tussen beide normen, ingeval vergoeding van dergelijke schade wordt verzocht, afzonderlijke toetsing aan de in de algemene aansprakelijkheidsnorm vervatte vereisten (CRvB 4 juli 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE5832).
Gelet op eveneens vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer CRvB 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072) wordt dan de norm gehanteerd die ook tot uitdrukking wordt gebracht in artikel 7:658 van het BW, waarbij eiser recht heeft op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de korpschef aantoont dat hij zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden van eiser op zodanige wijze in te richten en voor het verrichten van de werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat eiser in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van eiser (vergelijk ook de uitspraak van deze rechtbank van 7 januari 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:85).
5.2
Partijen zijn het erover eens dat de schade niet in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van eiser. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of de korpschef heeft aangetoond dat hij aan zijn zorgplicht, zoals hierboven omschreven, heeft voldaan. Daarnaast komt, indien een schending van de zorgplicht wordt vastgesteld, de vraag aan de orde of er causaal verband bestaat tussen de geschonden zorgplicht en de geleden schade, voordat verdergaande aansprakelijkheid kan worden aangenomen.
5.3
Dat de korpschef zijn zorgplicht heeft geschonden omdat er geen aanvullende verzekering is afgesloten, volgt de rechtbank niet. Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie volgt dat de zorgplicht met zich brengt dat een werkgever het werk zodanig moet inrichten dat dit veilig uitgevoerd kan worden. Het gaat om het treffen van maatregelen die moeten voorkomen dat er schade wordt geleden. Met het afsluiten van een aanvullende verzekering kan dat doel echter niet worden bereikt. Deze grond slaagt dan ook niet.
5.4
Eiser heeft ook aangevoerd dat in zijn geval niet aan de zorgplicht is voldaan. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij onvoldoende is begeleid bij de hervatting van zijn werkzaamheden als motoragent na het ongeval in 2007, terwijl hij wel heeft gevraagd om extra training en begeleiding. Ook heeft hij geen toets of training moeten afleggen voordat hij zijn werkzaamheden heeft hervat. Voorts heeft hij voor de verkeerscontrole niet de instructie gekregen om zich aan de toegestane maximumsnelheid te houden. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij niet op zijn eerste dag ingezet had mogen worden bij de verkeerscontrole, maar dat hij met rustigere werkzaamheden had moeten beginnen. Ter zitting heeft eiser over dit laatste punt evenwel anders verklaard.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat de hervatting van de werkzaamheden zorgvuldig is gebeurd. In het bestreden besluit motiveert de korpschef daartoe dat in overleg met de bedrijfsarts en eiser een plan van aanpak is gemaakt voor de re-integratie van eiser. Daarbij heeft eiser zijn werkzaamheden op de motor voorafgaand aan het dienstongeval al langzaam kunnen opbouwen en heeft hij nooit het signaal afgegeven nog niet klaar te zijn voor de werkzaamheden op de motor. Daarnaast is eiser volgens de korpschef een ervaren motorrijder, zodat bijzondere instructies voor de verkeerscontrole niet nodig waren.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zijn zorgplicht niet heeft geschonden ten aanzien van de hervatting van de werkzaamheden door eiser. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de werkzaamheden van eiser op de motor geleidelijk en in overleg met de bedrijfsarts zijn hervat. Dit wordt door eiser ook niet weersproken. Daarnaast heeft eiser ter zitting verklaard dat hij er geen bezwaar tegen had om op 25 september 2008 aan de verkeerscontrole deel te nemen als motoragent. Het ongeval uit 2007 hield voorts geen verband met de motor, zodat dat geen aanleiding gaf om extra zorgvuldig te zijn bij de hervatting van die werkzaamheden. Dat aan eiser geen specifieke instructies zijn gegeven voorafgaand aan de controle doet hier niet aan af. Eiser is namelijk een ervaren motoragent, terwijl hij ter zitting ook heeft verklaard dat het niet gebruikelijk is dat voor een dergelijke controle specifieke instructies worden gegeven. De rechtbank is niet gebleken dat eiser om extra specifieke training of begeleiding heeft gevraagd in het kader van de hervatting van zijn werkzaamheden; dit is althans niet met enig bewijs onderbouwd.
Deze grond slaagt daarom niet.
5.5
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de korpschef de zorgplicht heeft geschonden doordat er binnen de politieregio Zeeland onvoldoende actuele training en bijscholing was voor motoragenten. Dit blijkt volgens eiser uit het feit dat de motoragenten uit Zeeland een aanvullende opleiding hebben moeten volgen om te voldoen aan de eisen die nu aan motoragenten worden gesteld door de landelijke politie. Daarnaast heeft eiser in het kader van de NSS extra trainingen gevolgd waarbij hij een hoop nieuwe vaardigheden heeft aangeleerd en nieuwe inzichten heeft opgedaan. Ten aanzien van het causaal verband heeft eiser aangevoerd dat hij, indien hij op de hoogte zou zijn geweest van de laatste inzichten, het kruispunt waarop het ongeval is gebeurd anders zou hebben benaderd en dat het ongeluk daarmee wellicht voorkomen had kunnen worden.
Ter zitting is namens de korpschef erkend dat de politieregio Zeeland weinig deed aan training voor motoragenten. Volgens de korpschef waren er echter niet meer trainingen beschikbaar. De korpschef is dan ook van mening dat de zorgplicht daarmee niet is geschonden. In de basis was het niveau van de motoragenten namelijk voldoende om de werkzaamheden op de motor te kunnen verrichten. Daarnaast is er geen sprake van causaal verband tussen het achterwege blijven van trainingen en het ongeval, aldus de korpschef. De schuld van het ongeval ligt namelijk bij de automobilist die geen voorrang verleende en het ongeval had met extra trainingen dan ook niet voorkomen kunnen worden.
De rechtbank overweegt dat de korpschef niet zonder meer heeft aangetoond dat hij op dit punt aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Of daadwerkelijk sprake is van een schending van de zorgplicht kan echter in het midden blijven, aangezien een dergelijke schending in dit geval niet zou leiden tot een verdergaande aansprakelijkheid van de korpschef. De rechtbank is namelijk van oordeel dat tussen de wellicht geschonden norm en het ongeval (met daarbij geleden schade) een dusdanig ver verwijderd verband bestaat dat niet gesproken kan worden van het vereiste causale verband. Immers, dat de schuld bij het ongeluk met name bij de automobilist ligt, staat wel vast, reeds gelet op de door zijn verzekeraar aanvaarde schuld voor 70%.
Ook bij de juiste scholing van eiser is het maar zeer de vraag of het ongeluk voorkomen had kunnen worden, nu dit met name is veroorzaakt door de gedraging van de automobilist waarop eiser geen enkele invloed heeft gehad. Ook weet eiser zelf niet of hij het ongeluk had kunnen voorkomen, terwijl daarnaast niet duidelijk is of de inzichten waarop eiser doelt ook voorafgaand aan het ongeval in 2008 al bestonden, nu enkel vaststaat dat eiser deze pas tijdens trainingen in het kader van de NSS en de oprichting van de landelijke politie heeft verkregen.
Ook deze grond slaagt dus niet.
6. Gelet op al het voorgaande, is het beroep ongegrond. Het bestreden besluit kan in stand blijven.
7. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, voorzitter, en mr. D.H. Hamburger en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.