ECLI:NL:RBZWB:2015:6354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
02/303971 HA RK 15-153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure over energielevering

Op 30 september 2015 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de kantonrechter mr. De Ruijter. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een civiele procedure waarin Direct Pay Services B.V. (DPS) betaling vorderde van de verzoeker voor een bedrag van € 143,07, gerelateerd aan energieleveranties. De verzoeker stelde dat de kantonrechter partijdig was, omdat DPS niet aanwezig was op de rolzittingen en hij meende dat zijn argumenten niet serieus werden genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2015 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij verschillende gronden voor wraking aanvoerde, waaronder de afwijzing van zijn verzoek om onafhankelijk onderzoek naar het energieverbruik.

De kantonrechter heeft in zijn verweer aangegeven dat de verzoeker op de rolzittingen aanwezig was en dat hij de verzoeker voldoende uitleg heeft gegeven over het systeem van afrekening na de wisseling van energieleverancier. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de kantonrechter. De verzoeker was niet bekend met de aard van een rolzitting, waar enkel procespartijen aanwezig zijn om hun verweer te voeren. De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter niet partijdig heeft gehandeld en dat het wrakingsverzoek afgewezen moest worden.

De rechtbank heeft de beslissing op het wrakingsverzoek op 30 september 2015 openbaar uitgesproken en bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/303971 HA RK 15-153
Beslissing van 30 september 2015 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het van verzoeker op 21 augustus 2015 ingekomen verzoek tot wraking van mr. de Ruijter, kantonrechter, belast met de behandeling van na te melden zaak;
  • de van mr. De Ruijter op 24 augustus 2015 ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • het procesdossier van de hierna te noemen zaak, en
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 23 september 2015, waarbij zijn verschenen verzoeker en mr. De Ruijter, beiden voornoemd, alsmede [naam X] , namens de eisende partij in na te noemen zaak.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. De Ruijter, hierna te noemen de kantonrechter, belast met de behandeling van de zaak van Direct Pay Services B.V. tegen verzoeker met procedurenummer 4332970/CV EXPL 15-4552.
2.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden voor wraking

3.1.
In de hiervoor genoemde procedure vordert Direct Pay Services B.V., verder te noemen DPS, betaling van verzoeker van onder meer een bedrag van € 143,07 ter zake van een door Essent Retail Energie B.V aan haar gecedeerde vordering wegens energieleveranties.
3.2.
Ter rolzittingen van 5 en met name van 12 augustus 2015 heeft verzoeker ten overstaan van de kantonrechter verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol van 26 augustus 2015 voor vonniswijzing.
3.3.
Verzoeker voert als wrakingsgronden aan:
- dat DPS op beide rolzittingen niet aanwezig was en dat verzoekers argumenten door de kantonrechter werden neergehaald, waaruit volgens hem blijkt dat hij DPS verdedigt;
- dat hij de kantonrechter heeft gewezen op een door DPS in haar brief van 4 mei 2015 gemaakte fout, waarbij zij immers ten onrechte beweert dat het teveel aan voorschot betaalde bedrag door de nieuwe energieleverancier wordt terugbetaald. Dat echter de kantonrechter daar niet verder op in wilde gaan en daarmee eveneens DPS verdedigt;
- dat hij de kantonrechter heeft gevraagd om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar het daadwerkelijke energieverbruik en dit te vergelijken met het bedrag wat hij heeft betaald. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, en
- dat het door alle onduidelijkheden in de zaak, wat door de kantonrechter ook werd bevestigd, het in de rede had gelegen om op zijn minst een veroordeling van hem in de proceskosten achterwege te laten. Nu de kantonrechter dit niet heeft gedaan toont hij daarmee volgens verzoeker wederom zijn partijdigheid.
3.3.
Ter gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker zijn standpunten toegelicht en daarbij volhard.

4.Het standpunt van de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter voert het volgende aan.
- Verzoeker is twee keer op een rolzitting verschenen. De eerste behandeling duurde kort, omdat hij –de kantonrechter- hem aangaf dat hij, om de zaak te kunnen beoordelen, de eindafrekening van Essent wilde zien. Een week later is verzoeker opnieuw verschenen en is de zaak zeer uitvoerig besproken. Zoals bij dit soort zaken gebruikelijk was de eisende partij niet ter zitting aanwezig. De zitting heeft ongeveer een half uur geduurd. De kantonrechter stelt zijn best te hebben gedaan uit te leggen hoe de betaling van voorschotten en de jaar- en eindafrekening zich tot elkaar verhouden.
- Samengevat komt de zaak op het volgende neer. Verzoeker heeft op zeker moment besloten van energieleverancier te wisselen. Die wisseling heeft ingaande 5 januari 2015 zijn beslag gekregen. In november 2014 had verzoeker nog een jaarafrekening van Essent ontvangen. Vervolgens zijn hem bij facturen van 1 december 2014 en 1 januari 2015 voorschotten van respectievelijk € 127,00 en € 142,00 in rekening gebracht. Het voorschot van december is medio december 2014 betaald. Eind januari 2015 ontving verzoeker de eindafrekening van Essent. De afrekening sloot op een nog te betalen bedrag van ongeveer € 60,00. Verzoeker heeft dit bedrag betaald. Blijkens de afrekening was rekening gehouden met de gefactureerde voorschotten van in totaal € 267,00. Essent ging er (dus) bij het opstellen van de eindafrekening vanuit dat de voorschotten betaald zouden zijn.
Verzoeker kon niet aantonen dat hij het tweede voorschot betaald had, zodat hij –de kantonrechter- hem tijdens de zitting liet weten, dat dat voorschot mitsdien alsnog betaald zou moeten worden. Daarbij heeft hij verzoeker ook gevraagd of hij kon aantonen dat hij de eindafrekening betaald had. Verzoeker kon enkel de betaling van het voorschot van december 2014 en de betaling van het volgens de eindnota nog te betalen bedrag aantonen. De automatische afschrijving van het voorschot januari 2014 heeft verzoeker volgens de kantonrechter gestorneerd.
- De onduidelijkheid voor verzoeker zat niet alleen in ‘het systeem’ en de misschien niet voor ieder duidelijke omschrijving van de eindnota, maar ook in het feit dat de nieuwe energieleverancier ook een voorschot over januari 2015 in rekening heeft gebracht. Verzoeker ontving dan ook twee voorschotnota’s over januari 2015, terwijl in zijn beleving toch maar voor één maand energie werd afgenomen.
- In de brief van DPS van 4 mei 2015 waarop verzoeker op de zitting wees, staat dat eventueel teveel in rekening gebrachte voorschotten verrekend zouden worden met de nieuwe energieleverancier. De kantonrechter voert aan dat hij verzoeker heeft meegedeeld dat dat een fout is in de brief. Een door de oude leverancier teveel in rekening gebracht voorschot kan natuurlijk niet verrekend worden door de nieuwe leverancier.
- Volgens de kantonrechter heeft verzoeker de eindafrekening niet betwist. De kantonrechter kan zich niet herinneren dat verzoeker om een onafhankelijk onderzoek gevraagd heeft. Maar voor zover hij dat gedaan heeft, zou een onderzoek geen bijdrage leveren aan de beoordeling van de zaak, omdat, als gezegd, de eindafrekening en mitsdien het verbruik tot 5 januari 2015 niet betwist werd. In elk geval is niet gezegd dat de begin- en eindstand op de eindnota onjuist waren.
- In de zaak is nog geen vonnis gewezen zodat verzoeker niet weet welke de beslissing zou zijn met betrekking tot de proceskosten. Verzoeker heeft opgemerkt dat hij gelet op de gang van zaken niet in de kosten veroordeeld zou moeten worden. De kantonrechter voert aan daarop te hebben gereageerd dat DPS niet verweten kan worden een procedure aanhangig te hebben gemaakt wanneer een voorschotnota niet betaald is en het de vraag is of de fout in de brief van 4 mei 2015 voldoende is om de kosten voor rekening van DPS te laten.
- Verzoeker heeft naar de mening van de kantonrechter begrepen dat hij het gevorderde bedrag zal moeten betalen. Niet in het gelijk worden gesteld betekent volgens de kantonrechter niet dat hij partijdig is ten gunste van de partij die in het gelijk wordt gesteld.

5.Het standpunt van DPS

DPS voert aan dat namens haar niemand op de betreffende rolzittingen aanwezig is geweest en dat dit, gelet op de aard van die zitting, waarbij enkel het door verzoeker te voeren verweer aan de orde was, ook niet hoefde. DPS leidt uit de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de kantonrechter af, dat hij op een correcte wijze het systeem van afrekening van geleverde energie na wisseling van energieleverancier aan verzoeker heeft uitgelegd. Voor het overige heeft DPS geen oordeel over het wrakingsverzoek.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is echter niet gebleken. In de eerste plaats stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker, gelet op zijn standpunt dat DPS als eisende partij op de zitting aanwezig had moeten zijn, kennelijk niet dan wel onvoldoende bekend is met de aard van een rolzitting. Op een dergelijke zitting worden uitsluitend door procespartijen veelal bij toerbeurt en buiten elkaars aanwezigheid processuele handelingen verricht, zoals in het onderhavige geval het concluderen voor antwoord (het voeren van verweer) door verzoeker. Dat DPS daarbij niet aanwezig was, was dan ook vanzelfsprekend.
6.4.
Het is daarbij niet ongebruikelijk dat de kantonrechter, ook in zijn hoedanigheid van rolrechter, zich ten aanzien van het gevoerde verweer kritisch opstelt om daarmee helderheid over het verweer en over de zaak in haar geheel te krijgen. Daarmee wordt tevens het belang van de gedaagde partij gediend, wanneer deze, zeker in een niet complexe zaak van een geringe omvang als de onderhavige, duidelijkheid krijgt over zijn processuele kansen en over daarmee gepaard gaande (proces)kosten.
6.5.
Dat de kantonrechter tegen deze achtergrond en in het licht van het door verzoeker gevoerde verweer aan hem heeft proberen uit te leggen het systeem van afrekening na wisseling van energieleverancier en daarbij verzoeker heeft voorgehouden wat dit betekent voor de vordering van DPS, is dan ook begrijpelijk en getuigt niet van vooringenomenheid. Ook niet nu die uitleg in het nadeel van verzoeker strekt en hem niet welgevallig is.
6.6.
Niet gezegd kan dan ook worden dat de kantonrechter op grond van het verloop van de zitting blijk heeft gegeven van partijdigheid, dan wel een daarvoor objectief gerechtvaardigde schijn heeft gewekt.
6.7.
Dit betekent dat het wrakingverzoek behoort te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer 4332970 CV EXPL 15-4552 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek
Deze beschikking is gegeven op 30 september 2015 door mrs. Peters, Kool en Eijssen, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
---