Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[gedaagde],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter te Tilburg op 7 juli 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde schorsing van het concurrentie- en relatiebeding dat in haar arbeidsovereenkomst was opgenomen. De arbeidsovereenkomst van [eiseres] met [gedaagde] was ontbonden per 15 april 2015, waarbij [gedaagde] een beëindigingsvergoeding van € 95.000,- aan [eiseres] moest betalen. [Eiseres] stelde dat het concurrentie- en relatiebeding haar ernstig belemmerde in haar mogelijkheden om werk te vinden in de wervings- en selectiesector, waarin zij werkzaam was geweest. Ze voerde aan dat het beding onbillijk was, vooral omdat andere (ex)collega's wel de mogelijkheid hadden gekregen om het beding te schorsen of te matigen.
De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat het beding haar belemmerde in haar arbeidskeuze. [Gedaagde] had ter zitting verklaard dat zij [eiseres] niet zou houden aan het concurrentiebeding, maar wel aan het relatiebeding. De kantonrechter concludeerde dat het relatiebeding de werknemer in haar recht beperkt en dat het onder de strekking van artikel 7:653 BW valt. De kantonrechter oordeelde dat het relatiebeding niet meer van toepassing was, gezien de omstandigheden van de zaak en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de primaire vordering van [eiseres] toegewezen en het concurrentie- en relatiebeding geschorst totdat in een bodemprocedure is beslist. [Gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten van het geding, die in totaal € 575,39 bedroegen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.