Overwegingen
1. Bij brief van 6 augustus 2015 heeft de burgemeester aan verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is om met toepassing van artikel 174a van de Gemeentewet een last onder bestuursdwang op te leggen tot het sluiten van verzoekers woning aan de [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] (de woning) voor een periode van drie maanden. Verzoeker heeft hierop zijn schriftelijke zienswijze gegeven.
2. Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft de burgemeester gelast om de woning ingaande 28 augustus 2015 te sluiten en afgesloten te houden tot 28 november 2015. Bij overigens gelijkluidend besluit van 20 augustus 2015 heeft de burgemeester de onderbouwing van zijn besluit aangepast, in de zin dat daarbij ook wordt gereageerd op de zienswijze van verzoeker. De voorzieningenrechter maakt hieruit op dat het besluit van 20 augustus 2015 strekt ter aanvulling en vervanging van het besluit van 17 augustus 2015.
3. Bij besluit van 24 augustus 2015, verzonden 26 augustus 2015, heeft de burgemeester zijn besluit van 20 augustus 2015 aangevuld met de bepaling dat de last onder bestuursdwang ook geldt voor de (voor)tuin van de woning. De voorzieningenrechter overweegt dat het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening moeten worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
4. Bij brief van 26 augustus 2015 aan de griffie van de rechtbank heeft de burgemeester medegedeeld dat de aan verzoeker gegunde termijn voor het sluiten van de woning wordt verlengd tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
5. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker langdurig ernstige overlast heeft veroorzaakt, dat deze overlast heeft geleid tot ernstige aantasting van de openbare orde ter plaatse en dat van omwonenden in redelijkheid niet kan worden gevraagd de overlast en aantasting van de openbare orde nog langer te dulden.
6. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de last onder bestuursdwang ten onrechte is opgelegd. Door verzoeker wordt niet betwist dat hij overlast veroorzaakt, maar er is volgens hem geen sprake van overlast die een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid en gezondheid van mensen in de directe omgeving van zijn woning. Verzoeker heeft daarbij gewezen op de weigering van een machtiging tot voorgezette inbewaringstelling van verzoeker op grond van de Wet Bopz.
7. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
8. Verzoeker zit op dit moment in voorlopige hechtenis. Aangezien de burgemeester hierin geen aanleiding heeft gezien om vooralsnog van de sluiting van de woning af te zien en niet kan worden uitgesloten dat de voorlopige hechtenis eindigt vóór 28 november 2015, oordeelt de voorzieningenrechter dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
9. Op grond van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet (Gemw.) kan de burgemeester een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
Van deze bevoegdheid dient naar zijn aard terughoudend gebruik te worden gemaakt, aangezien het een inbreuk betreft op een fundamenteel grondrecht, het huisrecht.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP4697) en 1 december 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO5718) is toepassing van 174a Gemw., slechts mogelijk in situaties waarin sprake is van overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate worden bedreigd. Door de wetgever is daarbij gedacht aan overlast die wat betreft de risico’s voor de omgeving te vergelijken is met drugsoverlast. Aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet aannemelijk worden gemaakt dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf ernstige gedragingen voordoen en dat daardoor verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen. 11. In het bestreden besluit is overwogen dat het is gebaseerd op meldingen over verzoeker over de periode 31 maart 2015 tot 16 juli 2015. Ter onderbouwing heeft de burgemeester een proces-verbaal van bevindingen van de politie overgelegd, opgesteld op 24 juli 2015, met daarin een overzicht en samenvatting van vele tientallen mutaties over verzoeker in de periode van 6 april 2015 en 24 juli 2015, aangevuld met die over de periode 26 juli 2015 tot en met 24 augustus 2015.
12. Een deel van de mutaties ziet op voorvallen die geen relatie hebben met de woning of de directe omgeving ervan en die om die reden niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan sluiting van de woning. Verder zien de meldingen van omwonenden en de constateringen van de politie voor het overgrote deel op door verzoeker veroorzaakte (ernstige) geluidoverlast. Deze - weliswaar voortdurende en ernstige - overlast voor de omgeving vanuit verzoekers woning is als zodanig echter niet voldoende om de woningsluiting te rechtvaardigen, nu niet aannemelijk is geworden dat de veiligheid en gezondheid van omwonenden hierdoor in ernstige mate wordt bedreigd. Het proces-verbaal van bevindingen bevat wel informatie over psychische klachten van buren, maar vooralsnog is niet voldoende komen vast te staan dat die klachten in hoofdzaak het gevolg zijn van de door verzoeker veroorzaakte overlast.
13. Ook voor wat betreft de overige mutaties moet worden betwijfeld dat daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van 174a Gemw. De vervelende en mogelijk intimiderende bejegening door verzoeker van omwonenden, zoals daarvan blijkt uit de mutaties, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens onvoldoende ernstig voor sluiting van de woning. Er is sprake van één aangifte van bedreiging met brandstichting door verzoeker, welke is geseponeerd. Uit de stukken blijkt niet van poging tot uitvoering van deze bedreiging en evenmin van bedreiging met andere strafbare feiten.
14. De voorzieningenrechter stelt op basis van de informatie uit het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat de door verzoeker veroorzaakte overlast grote spanningen in de buurt veroorzaakt, hetgeen op 3 juli 2015 heeft geleid tot een dreigende confrontatie tussen verzoeker en omwonenden. Daarbij heeft de politie ingegrepen voordat het tot gewelddadigheden kon komen. Dit is een eenmalig incident geweest. Verder rechtvaardigt een dergelijke verstoring van de openbare orde niet de toepassing van de onderhavige sluitingsbevoegdheid, voor zover de verstoring niet uitgaat van verzoeker en diens woning.
15. Verzoeker is op 3 juli 2015, op basis van een beschikking van de burgemeester, opgenomen geweest in een psychiatrische instelling, maar een voortzetting van die opname is op 9 juli 2015 door de rechtbank afgewezen. Daarbij is geoordeeld dat verzoeker op dat moment geen onmiddellijk dreigend gevaar veroorzaakte en dat niet het vermoeden bestond dat verzoeker gestoord is in zijn geestvermogens. Uit de verschillende mutaties blijkt niet van een wezenlijke verandering in de situatie sindsdien. De desondanks bij de omwonenden levende vrees voor ontsporing van verzoeker als gevolg van een psychische stoornis is onvoldoende om aan te nemen dat hun veiligheid of gezondheid ernstig gevaar loopt. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat de onderhavige bevoegdheid niet kan worden aangewend om verzoeker te bewegen tot het aanvaarden van medisch-psychische zorg, zoals ter zitting namens de burgemeester is geopperd.
16. Alles overziend, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van de omwonenden in ernstige mate in het geding is. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat de burgemeester geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 174a Gemw. Behoudens nieuwe ontwikkelingen moet dan ook worden aangenomen dat het bestreden besluit in bezwaar niet kan worden gehandhaafd.
17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en schorst het bestreden besluit tot na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. Daarbij neemt hij in aanmerking dat bij de eventuele handhaving van de last aan verzoeker in beginsel opnieuw een termijn zal moeten worden gegund om aan de last te voldoen, terwijl anderzijds ook sprake kan zijn van zodanige omstandigheden dat onverwijld optreden noodzakelijk is.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en wegingsfactor 1).