Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[eiseres sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met 19 producties;
- de brief van mr. Huijskens van 29 juni 2015 met productie 19;
- de brief van mr. Hoofs van 29 juni 2015 met vier producties;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.;
- de pleitnota van de Protestantse Gemeente;
- de brief van mr. Huijskens van 28 juli 2015;
- de brief van mr. Hoofs van 28 juli 2015.
2.Het geschil
3.De beoordeling
- [eiseressen] zijn zussen en komen uit van een gezin met vijf kinderen, waarvan naast vader, moeder en [eiseressen] vijf broers onderdeel uitmaken, onder wie [naam broer] .
- Moeder is in 2005 komen te overlijden. Daarna is er een conflict ont.
- Vader heeft bij uiterste wilsbeschikking van 15 mei 2007 [naam broer] en voornoemde andere zoon onterfd en [eiseressen] tezamen benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder met de bevoegdheid de nalatenschap te verdelen en tot besteller van zijn lijkbezorging en uitvaart.
- Vader is komen te overlijden op 23 december 2013. De uitvaartplechtigheid heeft plaatsgevonden op 28 december 2013. Hierbij waren ook [naam broer] , zijn partner en haar dochter aanwezig. Conform zijn wens is vader bijgezet in het graf van moeder op de protestants-christelijke begraafplaats te Etten-Leur, waarvan de Protestantse Gemeente de beheerder is.
- De Protestantse Gemeente heeft op 25 januari 2014 aan [eiseres sub 1] het uitsluitend recht verleend om tot 1 januari 2039 te beschikken over de grafruimte waar vader en moeder liggen begraven.
- Bij brief van 13 februari 2014 heeft [eiseres sub 1] de Protestantse Gemeente medegedeeld dat [naam broer] bij de teraardebestelling tegen de wens van vader in een brief op de kist in het graf heeft gegooid en heeft zij de Protestantse Gemeente verzocht goedkeuring te verlenen voor het verwijderen van de brief van het graf en een verzoek hiertoe in te dienen bij de gemeente Etten-Leur.
- Bij brief van 21 februari 2014 heeft de heer [naam X] namens het College van Kerkrentmeesters van de Protestante Gemeente geantwoord dat het niet bij de wet of het reglement van de begraafplaats verboden is dat nabestaanden bepaalde zaken mee laten begraven, dat de door [eiseres sub 1] aangevoerde argumenten geen zwaarwegende belangen of een dringende noodzaak opleveren tot het openen van het graf en dat de Protestantse Gemeente daarom geen verzoek zal richten aan het college van B&W van Etten-Leur voor het openen van het graf en het opgraven van de brief.
- [eiseres sub 1] heeft bij brief van 28 april 2014 de voorzitter van de kerkenraad van de Protestantse Gemeente (hierna: de kerkenraad), de heer [naam Y] , aangeschreven met het verzoek de door [naam broer] in het graf gegooide brief te mogen verwijderen.
- Bij brief van 21 juni 2014 heeft de heer [naam Y] namens de kerkenraad aan [eiseres sub 1] medegedeeld dat hetgeen vermeld staat in de brief van 21 januari 2014 (naar het oordeel van de rechtbank moet dit zijn: 21 februari 2014) volledig overeenkomt met de mening van de kerkenraad als geheel en dat de kerkenraad dan ook geen noodzaak ziet om nader te reageren op de verzoeken van [eiseres sub 1] .
- Bij brief van 22 oktober 2014 heeft de gemachtigde van [eiseres sub 1] de kerkenraad verzocht toestemming te verlenen voor het verwijderen van de brief van het graf tijdens het plaatsen van de grafsteen.
- Bij brief van 7 november 2014 hebben de heren [naam X] en [naam Z] namens de kerkenraad te kennen gegeven geen toestemming te geven voor het verwijderen van de brief bij het plaatsen van de grafsteen.
- Bij brief van 24 maart 2015 hebben voornoemde heren [naam Y] en [naam Z] namens de kerkenraad onder meer medegedeeld bij het eerder ingenomen standpunt te blijven en dat de veronderstelling dat de Protestantse Gemeente zich baseert op artikel 29 Wlb niet van toepassing is.
- Bij brief van 24 mei 2015 heeft mr. Huijskens namens [eiseressen] de Protestantse Gemeente verzocht alsnog toestemming te geven voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek naar de aanwezigheid van een envelop in het graf van vader en aangekondigd bij geen of afwijzende reactie een kort geding procedure te zullen starten.
€ 816,00