ECLI:NL:RBZWB:2015:5849

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
C/02/300066 / KG ZA 15-329
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor onderzoek naar de aanwezigheid van een envelop in een graf op een protestants-christelijke begraafplaats

In deze zaak vorderen twee zussen, eiseressen, in kort geding dat de Protestantse Gemeente Etten-Leur, als beheerder van de begraafplaats, hen schriftelijke toestemming verleent om het graf van hun vader te onderzoeken op de aanwezigheid van een envelop. De zussen stellen dat de envelop door hun broer in het graf is geplaatst tegen de wens van hun vader in. De Protestantse Gemeente weigert toestemming te geven, omdat zij zich niet wil mengen in een familieruzie. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Protestantse Gemeente geen gerechtvaardigde grond heeft om de toestemming te weigeren, aangezien de werkzaamheden geen ordeverstoring op de begraafplaats opleveren. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de eiseressen toe, met uitzondering van de kosten voor de werkzaamheden, en legt een dwangsom op voor het geval de Protestantse Gemeente in gebreke blijft.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/300066 / KG ZA 15-329
Vonnis in kort geding van 27 augustus 2015
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. B.F.M. Huijskens,
tegen
kerkgenootschap
PROTESTANTSE GEMEENTE ETTEN-LEUR,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde,
gemachtigde mr. J.M.E.F. Hoofs.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] en afzonderlijk respectievelijk [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] worden genoemd. Gedaagde zal hierna de Protestantse Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 19 producties;
  • de brief van mr. Huijskens van 29 juni 2015 met productie 19;
  • de brief van mr. Hoofs van 29 juni 2015 met vier producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.;
  • de pleitnota van de Protestantse Gemeente;
  • de brief van mr. Huijskens van 28 juli 2015;
  • de brief van mr. Hoofs van 28 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseressen] vorderen samengevat – de Protestantse Gemeente te veroordelen om:
schriftelijke toestemming te geven aan [eiseressen] en/of in opdracht van [eiseressen] ingeschakelde derden om de grafruimte, zoals nader omschreven in productie 2 bij de dagvaarding, in aanwezigheid van [eiseressen] dan wel door [eiseressen] aan te wijzen personen en op kosten van de Protestantse Gemeente te onderzoeken op aanwezigheid van een envelop, waarbij het zoekgebied beperkt tot circa 30-40 centimeter afstand van het uiteinde van de kist, en voor zover (resten van) een envelop met inhoud wordt (worden) aangetroffen, deze ter beschikking wordt (worden) gesteld aan [eiseressen] dan wel de vermoedelijke afzender van de envelop en
voor zover op grond van geldende wet- en regelgeving de verleende toestemming niet kan worden verkregen zonder goedkeuring van burgemeester en/of wethouders van Etten-Leur, althans de daartoe bevoegde ambtenaar/ambtenaren, een voorafgaand door [eiseressen] goedgekeurd verzoek om toestemming in te dienen bij de hiervoor genoemde ambtenaar/ambtenaren en na indiening van het verzoek de raadsman van [eiseressen] alle correspondentie met betrekking tot het verzoek en de uitkomst daarvan te doen toekomen;
alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of deel van een dag dat de Protestante Gemeente in gebreke blijft met hetgeen hiervoor staat beschreven,
met veroordeling van de Protestantse Gemeente in de proceskosten.
2.2.
De Protestantse Gemeente voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
  • [eiseressen] zijn zussen en komen uit van een gezin met vijf kinderen, waarvan naast vader, moeder en [eiseressen] vijf broers onderdeel uitmaken, onder wie [naam broer] .
  • Moeder is in 2005 komen te overlijden. Daarna is er een conflict ont.
  • Vader heeft bij uiterste wilsbeschikking van 15 mei 2007 [naam broer] en voornoemde andere zoon onterfd en [eiseressen] tezamen benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder met de bevoegdheid de nalatenschap te verdelen en tot besteller van zijn lijkbezorging en uitvaart.
  • Vader is komen te overlijden op 23 december 2013. De uitvaartplechtigheid heeft plaatsgevonden op 28 december 2013. Hierbij waren ook [naam broer] , zijn partner en haar dochter aanwezig. Conform zijn wens is vader bijgezet in het graf van moeder op de protestants-christelijke begraafplaats te Etten-Leur, waarvan de Protestantse Gemeente de beheerder is.
  • De Protestantse Gemeente heeft op 25 januari 2014 aan [eiseres sub 1] het uitsluitend recht verleend om tot 1 januari 2039 te beschikken over de grafruimte waar vader en moeder liggen begraven.
  • Bij brief van 13 februari 2014 heeft [eiseres sub 1] de Protestantse Gemeente medegedeeld dat [naam broer] bij de teraardebestelling tegen de wens van vader in een brief op de kist in het graf heeft gegooid en heeft zij de Protestantse Gemeente verzocht goedkeuring te verlenen voor het verwijderen van de brief van het graf en een verzoek hiertoe in te dienen bij de gemeente Etten-Leur.
  • Bij brief van 21 februari 2014 heeft de heer [naam X] namens het College van Kerkrentmeesters van de Protestante Gemeente geantwoord dat het niet bij de wet of het reglement van de begraafplaats verboden is dat nabestaanden bepaalde zaken mee laten begraven, dat de door [eiseres sub 1] aangevoerde argumenten geen zwaarwegende belangen of een dringende noodzaak opleveren tot het openen van het graf en dat de Protestantse Gemeente daarom geen verzoek zal richten aan het college van B&W van Etten-Leur voor het openen van het graf en het opgraven van de brief.
  • [eiseres sub 1] heeft bij brief van 28 april 2014 de voorzitter van de kerkenraad van de Protestantse Gemeente (hierna: de kerkenraad), de heer [naam Y] , aangeschreven met het verzoek de door [naam broer] in het graf gegooide brief te mogen verwijderen.
  • Bij brief van 21 juni 2014 heeft de heer [naam Y] namens de kerkenraad aan [eiseres sub 1] medegedeeld dat hetgeen vermeld staat in de brief van 21 januari 2014 (naar het oordeel van de rechtbank moet dit zijn: 21 februari 2014) volledig overeenkomt met de mening van de kerkenraad als geheel en dat de kerkenraad dan ook geen noodzaak ziet om nader te reageren op de verzoeken van [eiseres sub 1] .
  • Bij brief van 22 oktober 2014 heeft de gemachtigde van [eiseres sub 1] de kerkenraad verzocht toestemming te verlenen voor het verwijderen van de brief van het graf tijdens het plaatsen van de grafsteen.
  • Bij brief van 7 november 2014 hebben de heren [naam X] en [naam Z] namens de kerkenraad te kennen gegeven geen toestemming te geven voor het verwijderen van de brief bij het plaatsen van de grafsteen.
  • Bij brief van 24 maart 2015 hebben voornoemde heren [naam Y] en [naam Z] namens de kerkenraad onder meer medegedeeld bij het eerder ingenomen standpunt te blijven en dat de veronderstelling dat de Protestantse Gemeente zich baseert op artikel 29 Wlb niet van toepassing is.
  • Bij brief van 24 mei 2015 heeft mr. Huijskens namens [eiseressen] de Protestantse Gemeente verzocht alsnog toestemming te geven voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek naar de aanwezigheid van een envelop in het graf van vader en aangekondigd bij geen of afwijzende reactie een kort geding procedure te zullen starten.
3.2.
[eiseressen] leggen, kort gezegd, het navolgende aan de door hen verzochte voorziening ten grondslag.
Ter onderbouwing van de door hen gevraagde voorziening stellen [eiseressen] dat er sprake is van twee overeenkomsten tussen hen en de Protestantse Gemeente, te weten de overeenkomst op grond waarvan de Protestantse Gemeente de uitvaart van vader heeft gefaciliteerd en de overeenkomst op grond waarvan eerst vader en later [eiseres sub 1] de grafrechten van het graf van vader en moeder heeft verworven. Door niet toe te staan dat de door [naam broer] in het graf geplaatste envelop wordt verwijderd, handelt de Protestantse Gemeente naar de mening van [eiseressen] in strijd met artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb), met hetgeen in het testament van vader is bepaald en wat hij voorafgaand aan zijn overlijden kenbaar heeft gemaakt ten aanzien van de uitvaart en schiet zij toerekenbaar tekort in de nakoming van haar verplichtingen dan wel handelt zij onrechtmatig. De Protestante Gemeente heeft volgens [eiseressen] geen reden om haar toestemming te weigeren. Er is op grond van de Wlb ook geen toestemming van de gemeente Etten-Leur vereist voor het verrichten van de werkzaamheden, nu geen sprake is van opgraven of verplaatsen van de overledene, aldus [eiseressen]
Voor zover de Protestantse Gemeente niet toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de uitvaartdienst en de teraardebestelling, door anders dan afgesproken de brief niet te verwijderen, stellen [eiseressen] zich op het standpunt dat [eiseressen] , in het bijzonder [eiseres sub 1] , op basis van de overeenkomst waarbij de grafrechten zijn verleend een ruime handelingsbevoegdheid hebben ten aanzien van het graf van vader.
Ten slotte beroepen [eiseressen] zich op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 en 6:248 BW.
[eiseressen] stellen een spoedeisend belang te hebben bij de door hen gevorderde voorziening, omdat het voor de erven van vader niet mogelijk is om het rouwproces goed af te sluiten nu er een geschil blijft bestaan over de aanwezigheid van de envelop in het graf van vader. Daarnaast is het nog niet mogelijk om de grafsteen op het graf te plaatsen, omdat na plaatsing niet meer eenvoudig toegang kan worden verkregen tot de grafruimte om de door [naam broer] geplaatste envelop weg te halen.
3.3.
De Protestantse Gemeente voert het navolgende verweer.
De Protestantse Gemeente stelt zich op het standpunt dat [eiseressen] geen belang, laat staan een spoedeisend belang, hebben bij de door haar gevraagde voorziening. In de eerste plaats is niet duidelijk of er daadwerkelijk een brief door [naam broer] op de kist is geplaatst. Daarnaast betwist de Protestantse Gemeente dat [eiseressen] tijdens de begrafenis bij haar dan wel bij de grafdelvers bezwaar hebben gemaakt omtrent de aanwezigheid van de brief in het graf.
In de tweede plaats is het volgens de Protestantse Gemeente maar de vraag of de brief, als deze daadwerkelijk is geplaatst, niet al vergaan is, aangezien er inmiddels anderhalf jaar is verstreken.
De Protestantse Gemeente betwist voorts dat zij toerekenbaar tekort is geschoten jegens [eiseressen] in de nakoming van haar verplichtingen met betrekking tot de uitvaartplechtigheid en de grafrechten. Zij ziet geen reden om op te treden, nu het meegeven van brieven, bloemen of ander aandenken in het graf niet ongebruikelijk is en niet de orde, rust en netheid van de begraafplaats schendt. Bovendien zijn hieromtrent geen nadere afspraken tussen partijen gemaakt.
Door de Protestantse Gemeente wordt tevens betwist dat zij onrechtmatig handelt door haar
toestemming voor de verwijdering van de envelop van het graf te onthouden. Uit niets blijkt wat de precieze wil van vader was met betrekking tot de uitvaart, zodat niet gezegd kan worden dat de Protestantse Gemeente in strijd met de laatste wens van vader en daarmee in strijd met artikel 18 Wlb handelt. Daar komt bij dat de Protestantse Gemeente uit pastorale gesprekken met vader heeft opgemaakt dat er nog toenaderingen tussen vader en [naam broer] zijn geweest voordat vader kwam te overlijden. De Protestantse Gemeente acht zich niet gehouden medewerking te verlenen aan de verwijdering van de envelop van het graf zonder instemming van [naam broer] .
3.4.
Ten aanzien van het gestelde spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vader is ruim anderhalf jaar geleden overleden en begraven. Sedertdien bestaat er een geschil omtrent het al dan niet aanwezig zijn van een envelop met inhoud in het graf van vader. Al die tijd is er nog geen grafsteen op het graf van vader geplaatst, omdat onderzoek naar de aanwezigheid van de envelop in het graf op eenvoudige wijze niet meer mogelijk is na plaatsing van de grafsteen. Voldoende aannemelijk is dat het voor de erven c.q. nabestaanden van vader zeer moeilijk is om het rouwproces rond het overlijden van vader op een goede manier af te sluiten zolang er onduidelijkheid bestaat omtrent de aanwezigheid van de envelop in het graf van vader en de grafsteen als gevolg daarvan niet geplaatst kan worden. Dit wordt ook niet door de Protestantse Gemeente betwist, zoals evenmin wordt betwist dat de gehele situatie emotioneel belastend is voor alle betrokkenen. Nu in deze situatie een bodemprocedure niet kan worden afgewacht, hebben [eiseressen] naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorziening.
3.5.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van de gevorderde voorziening voorop dat beantwoord dient te worden de vraag of de Protestantse Gemeente een gerechtvaardigde grond heeft om aan [eiseressen] , in het bijzonder aan [eiseres sub 1] als rechthebbende op het graf, toestemming te weigeren voor het (laten) verrichten van werkzaamheden binnen een beperkt zoekgebied op het graf, te weten op 30-40 centimeter afstand van het uiteinde van de kist. Het antwoord op de vraag of er ter gelegenheid van de teraardebestelling daadwerkelijk een envelop in het graf van vader is geworpen en zo ja, of die envelop niet inmiddels is vergaan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter hierbij niet zozeer van belang, evenmin als het antwoord op de vraag of het de laatste wens van vader was dat er geen voorwerpen op de kist werden geplaatst.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de overeenkomst op grond waarvan [eiseres sub 1] de grafrechten met betrekking tot het graf van vader heeft verworven het ‘reglement begraafplaats Protestantse Gemeente Etten-Leur’, zoals overgelegd als productie 19 bij dagvaarding en brief van 29 juni 2015, van toepassing is. Artikel 7 lid 1 van dit reglement luidt:
‘Het is aan steenhouwers, hoveniers en andere personen die werkzaamheden op de begraafplaats verrichten verboden, anders dan met toestemming van de beheerder, diens vervanger of het college van kerkrentmeesters, werkzaamheden voor derden aan grafbedekkingen op de begraafplaats te verrichten. Deze toestemming kan mondeling worden gegeven.’
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [eiseressen] beoogde werkzaamheden vallen onder voornoemde bepaling. In het reglement is niet opgenomen op welke gronden de Protestantse Gemeente de toestemming voor het verrichten van de werkzaamheden kan weigeren. Uit de titel van het hoofdstuk waaronder artikel 7 valt (‘Hfst. 2 Openstelling, orde en rust op de begraafplaats’) en uit het kopje bij artikel 7 (‘Ordemaatregelen’) zou kunnen worden opgemaakt dat het toestemmingsvereiste in het reglement is opgenomen in het kader van de handhaving van de orde op de begraafplaats. Gelet hierop zou kunnen worden aangenomen dat toestemming voor het verrichten van werkzaamheden aan het graf kan worden geweigerd, indien door de werkzaamheden de orde en/of de grafrust op de begraafplaats wordt verstoord. Uit de stellingen van partijen over en weer leidt de voorzieningenrechter af dat partijen het toestemmingsvereiste van artikel 7 ook zo hebben opgevat. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in het onderhavige kort geding is namens de Protestantse Gemeente erkend dat een onderzoek naar de aanwezigheid van de envelop op het graf van vader zoals [eiseressen] beogen geen ordeverstoring in de zin van het reglement opleveren. De reden voor de Protestantse Gemeente om toestemming te weigeren voor een onderzoek naar de aanwezigheid van de envelop is, zo is ter zitting gebleken, voornamelijk gelegen in het feit dat zij zich niet wenst te mengen in een familieruzie. De Protestantse Gemeente heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat als [naam broer] instemt met de verwijdering van de brief/envelop van het graf van vader, zij het geen probleem vindt om hieraan mee te werken. Feit is echter dat niet [naam broer] maar [eiseres sub 1] de rechthebbende is op het graf van vader en dat dus uitsluitend [eiseres sub 1] zeggenschap heeft over het graf. Hoe de rechthebbende op een graf gebruik maakt van zijn uitsluitend recht is, behoudens eventuele beperkingen die daaraan op grond van wet- of regelgeving (zoals het reglement van de begraafplaats of de Wlb) zijn gesteld, overgelaten aan zijn of haar eigen inzicht. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor is overwogen en nu overige weigeringsgronden niet zijn gesteld of gebleken, kan niet worden geconcludeerd dat de Protestantse Gemeente een gerechtvaardigde grond heeft om aan [eiseressen] , in het bijzonder aan [eiseres sub 1] als rechthebbende op het graf, toestemming te weigeren voor het (laten) verrichten van de door [eiseressen] beoogde werkzaamheden aan het graf van vader. Het enkele gegeven dat zij zich niet wenst te mengen in een familieruzie is, hoe begrijpelijk ook, naar het oordeel van de voorzieningenrechter hiervoor onvoldoende. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat de gevorderde voorziening onder 1 voor toewijzing in aanmerking komt, behoudens voor zover daarbij is gevorderd te bepalen dat de werkzaamheden worden verricht op kosten van de Protestantse Gemeente. De overeenkomst op grond waarvan [eiseres sub 1] de beschikking heeft over de grafrechten noch het reglement van de begraafplaats biedt hiervoor een grondslag. Dat van de zijde van de Protestantse Gemeente direct na afloop van de begrafenis is toegezegd dat de brief althans de envelop zou worden verwijderd is door de Protestantse Gemeente gemotiveerd betwist en [eiseressen] is er in het bestek van dit kort geding niet in geslaagd deze stelling aannemelijk te maken. Ook de met de Protestantse Gemeente gesloten overeenkomst over de teraardebestelling kan derhalve in het kader van dit kort geding geen grondslag vormen voor toewijzing van de vordering dat de werkzaamheden op kosten van de Protestantse Gemeente dienen te geschieden. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
3.6.
[eiseressen] vorderen voor zover op grond van geldende wet- en regelgeving de toestemming van de Protestantse Gemeente niet kan worden verkregen zonder goedkeuring van burgemeester en/of wethouders van Etten-Leur, althans de daartoe bevoegde ambtenaar of ambtenaren, de Protestantse Gemeente te veroordelen een verzoek daarvoor in te dienen. Hiermee wordt, zo begrijpt de voorzieningenrechter uit de dagvaarding en hetgeen ter zitting is verklaard, met name gedoeld op een vergunning van de burgemeester als bedoeld in artikel 29 Wlb. Artikel 29 Wlb heeft echter betrekking op het opgraven van lichamen van overledenen, terwijl het hier gaat om het verrichten van graafwerkzaamheden binnen een beperkt zoekgebied, te weten circa 30-40 cm afstand van het uiteinde van de kist, zonder dat daarbij de kist geopend of verplaatst wordt. Partijen zijn het er ook over eens dat voor de door [eiseressen] beoogde werkzaamheden in ieder geval geen vergunning van de burgemeester als bedoeld in artikel 29 Wlb is vereist. Bovendien heeft te gelden dat, als er al een vergunning van een bestuursorgaan is vereist voor het verrichten van de werkzaamheden, deze niet dient te worden aangevraagd door de Protestantse Gemeente, zijnde de beheerder van de begraafplaats, maar door [eiseres sub 1] als rechthebbende op het graf, temeer nu zij en Van Eekelen degenen zijn die de betreffende werkzaamheden aan het graf willen (laten) verrichten.
De onder 2 gevorderde voorziening komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
3.7.
De onder 1 gevorderde voorziening zal dus worden toegewezen zoals hierna te melden. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om, zoals gevorderd, een dwangsom aan de veroordeling te verbinden. De hoogte en het totaal aan te verbeuren dwangsommen zullen worden beperkt als na te melden.
3.8.
De Protestantse Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze proceskosten worden aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op:
griffierecht € 285,00
explootkosten € 96,16
salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.197,16

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt de Protestantse Gemeente om binnen twee weken na betekening van dit vonnis schriftelijk toestemming te verlenen aan [eiseressen] en in opdracht van [eiseressen] ingeschakelde derden, die specifieke werkzaamheden verrichten op het gebied van begraven van overledenen, zoals grafdelvers en steenhouwers, om de grafruimte, nader omschreven in de als productie 2 aan de dagvaarding gehechte overeenkomst, in aanwezigheid van [eiseressen] dan wel door [eiseressen] aan te wijzen personen te onderzoeken op de aanwezigheid van een envelop, waarbij het zoekgebied beperkt blijft tot circa 30-40 centimeter afstand van het uiteinde van de kist en waarbij voor zover er een envelop met inhoud of resten van een envelop met inhoud wordt of worden aangetroffen, deze ter beschikking wordt/worden gesteld aan de Protestantse Gemeente dan wel aan de vermoedelijke afzender van de envelop;
4.2.
veroordeelt de Protestantse Gemeente tot betaling van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of deel van een dag dat de Protestantse Gemeente in gebreke blijft te voldoen aan de hierboven gemelde veroordeling en bepaalt dat in totaal niet meer dan
€ 10.000,- aan dwangsommen kan worden verbeurd;
4.3.
veroordeelt de Protestantse Gemeente in de proceskosten aan de zijde van [eiseressen] gevallen, tot op heden begroot op € 1.197,16;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. van Riel op 27 augustus 2015.