Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en het gebruik van valse sleutels. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 juli 2015, waarbij de officier van justitie, mr. Paapen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd herkend op camerabeelden door verbalisanten, mede op basis van informatie van een informant van het Team Criminele Inlichtingen (TCI). De verdediging betwistte de betrouwbaarheid van deze herkenningen, aangezien deze niet voldoende gespecificeerd waren met onderscheidende persoonskenmerken.
De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank stelde vast dat de herkenningen voornamelijk waren gebaseerd op de informatie van de informant, en dat de verbalisanten de verdachte niet persoonlijk kenden. Bovendien waren de camerabeelden onscherp en ontbraken objectieve bewijsmiddelen die de aanwezigheid van de verdachte bij de misdrijven konden bevestigen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis werd uitgesproken op 11 augustus 2015 door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. Pellikaan, mr. Slot en mr. Prenger.