ECLI:NL:RBZWB:2015:5832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
02/800446-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Prenger
  • A. Slot
  • J. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid meervoudige kamer van de rechtbank bij vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2015 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling. De veroordeelde, geboren in 1993 en gedetineerd in PI Zuid West, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke straf waren verbonden. Deze voorwaarden omvatten onder andere deelname aan een gedragsinterventie, opname in een instelling voor begeleid wonen, en een alcohol- en drugsverbod. De officier van justitie had op 4 juni 2015 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gevorderd, omdat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden had gehouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging door de politierechter was verwezen naar de meervoudige kamer. Echter, de rechtbank oordeelde dat zij onbevoegd was om kennis te nemen van deze vordering, zoals ook blijkt uit artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en de uitleg die de Hoge Raad hieraan heeft gegeven in een arrest van 3 mei 1994. Ondanks het feit dat de politierechter de zaak had verwezen, kon de rechtbank haar onbevoegdheid niet terzijde schuiven. De verdediging had geen bezwaar tegen de onbevoegdheid van de rechtbank, maar de rechtbank kon niet anders dan zich onbevoegd verklaren.

De beslissing werd genomen door de rechters M. Prenger, A. Slot en J. Pellikaan, en is uitgesproken ter openbare zitting. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/800446-13
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het wetboek van strafrecht.
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[Veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd in PI Zuid West – De Dordste Poorten te Dordrecht
heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan veroordeelde opgelegde straf. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de politierechter d.d. 7 oktober 2013;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 4 juni 2015;
- het proces-verbaal van de zitting van de politierechter d.d. 7 juli 2015;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C.P. van Kollenburg, advocaat te Etten-Leur.

2.De beoordeling.

Veroordeelde is bij vonnis van de politierechter van 7 oktober 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 145 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat het volgende inhoudt:
* deelname aan de gedragsinterventie: GI-LdH CoVaplus (IQ 79-90);
* opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
* een alcohol- en drugsverbod;
* een elektronisch toezicht gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd.
In haar vordering van 4 juni 2015 heeft de officier van justitie verzocht om voornoemde voorwaardelijke straf om te zetten nu veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden. Deze vordering is op 7 juli 2015 bij de politierechter aangebracht en uiteindelijk verwezen naar de meervoudige kamer teneinde haar gelijktijdig te behandelen met de zaak tegen veroordeelde onder parketnummer [nummer] .
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de meervoudige kamer van de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Namens de veroordeelde is verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging desalniettemin in behandeling te nemen. De meervoudige kamer is formeel niet bevoegd, maar hiertegen bestaat van de zijde van de verdediging geen bezwaar.
De rechtbank stelt vast dat de onderhavige vordering een vordering tot tenuitvoerlegging betreft die is gebaseerd op de stelling dat veroordeelde zich niet zou hebben gehouden aan de hem bij vonnis van 7 oktober 2013 door de politierechter opgelegde bijzondere voorwaarden. Gelet op artikel 14g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en de uitleg die de Hoge Raad in zijn arrest van 3 mei 1994 (NJ 1994,578) aan dit artikel heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van de onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging. Het feit dat de politierechter deze zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer, maakt dit niet anders. Hoewel de rechtbank, gelet op de eerdere verwijzing door de politierechter, begrip heeft voor het standpunt van de verdediging, kan zij haar onbevoegdheid niet terzijde schuiven.

3.De beslissing.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie d.d. 4 juni 2015.
Deze beslissing is gegeven door mr. Prenger, voorzitter, mr. Slot en mr. Pellikaan rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Boink en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 juli 2015.
Mr. Slot en mr. Pellikaan zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.