ECLI:NL:RBZWB:2015:5803

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
02/688153-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met ernstige twijfel over bekentenis en bewijsminimum

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1965, werd ontucht met zijn minderjarig kind ten laste gelegd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 augustus 2015, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging betrof ontucht gepleegd tussen 1 januari 1999 en 15 januari 2006 in Sint-Maartensdijk. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de moeder van de aangeefster als bewijs overwogen, maar er waren geen andere getuigen die de ontuchtige handelingen konden bevestigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat de verdachte, die lijdt aan het syndroom van Asperger, onder druk stond tijdens het afleggen van zijn verklaringen. De rechtbank oordeelde dat de bekentenis van de verdachte te algemeen was en niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. De rechtbank concludeerde dat er ernstige twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van de bekentenis van de verdachte, waardoor het bewijs niet wettig en overtuigend was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak vond plaats op 3 september 2015, waarbij de rechtbank benadrukte dat de afwezigheid van ondersteunend bewijs de vrijspraak rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688153-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1965 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2015, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 15 januari 2006 te Sint-Maartensdijk, gemeente Tholen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1988, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (onder de douche) zijn (stijve) penis heeft getoond en/of met een stijve penis naast die [slachtoffer] is gaan liggen (in haar bed) en/of die [slachtoffer] heeft betast en/of gestreeld en/of gezoend over/bij/aan de billen en/of anus en/of de buik en/of de borsten en/of de vagina.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het bewijs bestaat uit de verklaringen van aangeefster, de verklaring van de moeder van aangeefster, de brieven die verdachte heeft geschreven en de mutaties in het politiesysteem waaruit blijkt dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld. De verklaringen van verdachte in de brieven aan zijn dochter en aan zijn gezin bevestigen de aangifte. Verdachte heeft daarnaast zelf bij de politie gemeld dat hij zijn dochter onzedelijk heeft betast. Nu deze verklaringen op meerdere momenten zijn afgelegd en ook bij het schrijven van de brieven voldoende rust bij verdachte moet hebben bestaan, valt de inhoud van deze verklaringen en deze brieven niet te verklaren door de druk waaronder verdachte zegt te hebben gestaan en het syndroom van Asperger waaraan hij lijdt. Verdachte kan ondanks zijn latere ontkenningen dat de ontuchtige handelingen met zijn dochter hebben plaatsgevonden aan deze verklaringen gehouden worden. Gelet daarop is er voldoende bewijs voor het tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op inconsistenties in de verklaringen van aangeefster. Zij verklaart wisselend en onduidelijk over wanneer de ontuchtige handelingen zijn begonnen en hoe vaak deze hebben plaatsgevonden. Verdachte ontkent het feit. Aan de verklaringen van verdachte in de brieven en op het politiebureau mag geen waarde worden gehecht. Verdachte lijdt aan het syndroom van Asperger en is beïnvloedbaar onder druk. Hij heeft zijn brieven geschreven en zichzelf op het politiebureau gemeld in een periode waarin hij zwaar onder druk stond; hij was toen al ongeneeslijk ziek, had zijn baan verloren en zijn echtgenote wilde van hem scheiden. Nu er overigens onvoldoende bewijs is, moet verdachte vrijgesproken worden van het tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Veel zedenzaken kenmerken zich door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: de persoon die aangifte doet van het feit waarvan zij zegt slachtoffer te zijn en de persoon die het feit zou hebben gepleegd. Ook in deze zaak zijn er geen andere personen die uit eigen waarneming kunnen verklaren over de aan verdachte verweten ontuchtige handelingen. Dat maakt dat extra zorgvuldig en behoedzaam naar de afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker nu verdachte het tenlastegelegde feit ontkent.
Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
[slachtoffer] heeft in 2014 aangifte gedaan van ontucht gepleegd door haar vader, verdachte, in de periode van januari 1999 tot en met 15 januari 2006. De ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden in de ouderlijke woning, zowel onder de douche als in haar slaapkamer. Het voorhanden bewijs in deze zaak bestaat uit de verklaringen van aangeefster bij de politie, de brieven van aangeefster, de (antwoord)brieven van verdachte en de uitlatingen van verdachte, zoals deze in het mutatiesysteem van de politie zijn vastgelegd. Daarnaast is er een verklaring van de moeder van aangeefster maar zij heeft niet zelf waargenomen dat de door aangeefster genoemde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Het is een verklaring van horen zeggen.
De verklaringen van aangeefster vinden met inachtneming van het bovenstaande alleen bevestiging in de brieven van verdachte zelf en in de uitlatingen van verdachte, zoals vastgelegd in het mutatiesysteem van de politie waaruit blijkt dat verdachte het feit bekent. Deze bekentenis van verdachte is echter algemeen en bevat geen specifieke details over de wijze waarop en in welke zin de ontucht zou hebben plaatsgevonden. In de brieven van verdachte meldt hij in algemene bewoordingen onder meer dat hij te ver is gegaan en dat hij aangeefster in haar pubertijd onrecht heeft aangedaan. In deze verklaringen kan echter geen bevestiging worden gevonden voor de door aangeefster geschetste concrete context. Voorts verklaart verdachte dat zijn uitlatingen bij de politie onjuist zijn opgenomen in het mutatiesysteem. Daarin staat vermeld dat verdachte bij de politie heeft gemeld dat hij zijn dochter onzedelijk heeft betast, maar dat hij haar niet heeft misbruikt. Verdachte verklaart dat hij alleen gemeld hebben dat hij aangeefster onzedelijk
zouhebben betast, dat wil zeggen dat hij daarvan beschuldigd werd, maar dat hij dat ontkende. De rechtbank stelt ten aanzien van de vermeldingen in de mutatiesystemen vast dat het hierbij niet gaat om een verklaring die in het bijzijn van verdachte is vastgelegd en na beoordeling van de juistheid daarvan door hem is ondertekend, waardoor de kans op een onjuistheid of misverstand met betrekking tot de vastgelegde uitlatingen van verdachte aanwezig moet worden geacht.
Bij de beoordeling van de eerdere verklaringen van verdachte, vooral de brieven, neemt de rechtbank nog het volgende in aanmerking. Verdachte lijdt aan het syndroom van Asperger, heeft een levensbedreigende ziekte, gebruikt medicatie met bekende bijwerkingen en stond toen hij de brief van aangeefster ontving op het punt zijn huwelijk te verliezen. Zijn echtgenote zou hem onder druk hebben gezet om aangifte te doen en hij wilde proberen zijn huwelijk en (het contact met) zijn gezin te redden. Met inachtneming van deze omstandigheden, bestaat er bij de rechtbank ernstige twijfel aan de waarde die aan de eerdere, in algemene bewoordingen gestelde, bekentenis van verdachte kan worden gehecht. De rechtbank kan niet uitsluiten dat genoemde stoornis en omstandigheden van invloed zijn geweest op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte in reactie op de verklaringen van aangeefster.
De conclusie van het voorgaande is dat de rechtbank ernstig twijfelt aan de betrouwbaarheid van de aanvankelijk bekennende verklaringen van verdachte. De rechtbank kan die verklaringen dan ook niet voor het bewijs gebruiken. Omdat er, anders dan de verklaringen van aangeefster, geen bewijsmiddelen in het strafdossier voorhanden zijn waarop het tenlastegelegde feit voldoende kan steunen, acht de rechtbank bij gebrek aan bewijs niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd. Verdachte zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J.J.A. Groen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van J. Buijze, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 september 2015.