In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2015 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende voor het jaar 2012. De belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag aan persoonsgebonden aftrek opgegeven, waarvan een deel niet in aanmerking genomen kon worden. De inspecteur van de Belastingdienst had bij de aanslag een lager bedrag aan persoonsgebonden aftrek geaccepteerd, waardoor er geen sprake meer was van een bedrag dat niet in aanmerking kon worden genomen volgens artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De rechtbank oordeelde dat de aanslag in feite een beschikking inhield dat het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek nihil was. Tijdens de zitting op 26 augustus 2015 hebben partijen een compromis bereikt over de uitgaven voor woningaanpassingen, waarbij het bedrag aan persoonsgebonden aftrek werd vastgesteld op € 10.195. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, en wijzigde de aanslag en de 6.2a-beschikking overeenkomstig het compromis.
De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van € 980 en gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.