ECLI:NL:RBZWB:2015:5768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1650
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en persoonsgebonden aftrek in het kader van woningaanpassingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2015 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende voor het jaar 2012. De belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag aan persoonsgebonden aftrek opgegeven, waarvan een deel niet in aanmerking genomen kon worden. De inspecteur van de Belastingdienst had bij de aanslag een lager bedrag aan persoonsgebonden aftrek geaccepteerd, waardoor er geen sprake meer was van een bedrag dat niet in aanmerking kon worden genomen volgens artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

De rechtbank oordeelde dat de aanslag in feite een beschikking inhield dat het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek nihil was. Tijdens de zitting op 26 augustus 2015 hebben partijen een compromis bereikt over de uitgaven voor woningaanpassingen, waarbij het bedrag aan persoonsgebonden aftrek werd vastgesteld op € 10.195. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar, en wijzigde de aanslag en de 6.2a-beschikking overeenkomstig het compromis.

De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van € 980 en gelast dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 15/1650
uitspraak van 9 september 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 16 februari 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en – zie rechtsoverweging 2.3. – de beschikking op grond van artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) waarbij het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld (hierna: 6.2a-beschikking) met aanslagnummer: [aanslagnummer].H.26.01.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV naar nihil;
  • wijzigt de 6.2a-beschikking tot een bedrag van € 10.195 aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 980;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is gehuwd. In verband met ziekte van zijn echtgenote is de woning van belanghebbende aangepast in 2012. In zijn aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende een bedrag van € 27.135 aan inkomen uit werk en woning vóór de persoonsgebonden aftrek (hierna: het bruto box 1-inkomen) en een bedrag van € 257 aan voordeel uit sparen en beleggen (hierna: het bruto box 3-inkomen) aangegeven. Verder heeft hij een bedrag van € 48.198 in aanmerking genomen aan persoonsgebonden aftrek bestaande uit specifieke zorgkosten (na aftrek van de drempel). Hiervan betrof een bedrag van € 47.272 uitgaven voor woningaanpassingen. Volgens de aangifte bedraagt – als gevolg van de persoonsgebonden aftrek – zowel het (netto) box 1-inkomen als het (netto) box 3-inkomen nihil. Volgens de aangifte zou een bedrag van € 20.806 aan persoonsgebonden aftrek niet in aanmerking kunnen worden genomen en worden doorgeschoven.
2.2.
De inspecteur heeft bij de aanslag het bedrag van € 47.272 in zijn geheel gecorrigeerd.
Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur een bedrag van € 2.000 geaccepteerd als uitgaven voor woningaanpassingen.
In zijn verweerschrift heeft de inspecteur aangegeven dat een extra bedrag van € 24.651 in aanmerking kan worden genomen als uitgaven voor woningaanpassingen. De inspecteur berekend daarbij dat daardoor zowel het (netto) box 1-inkomen als het (netto) box 3-inkomen op nihil uitkomt.
2.3.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de aanslag tevens een 6.2a-beschikking inhoudt waarbij het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld op nihil en dat de uitspraak op bezwaar tevens betrekking heeft op deze 6.2a-beschikking. De rechtbank volgt partijen hierin. Het onderhavige geval kenmerkt zich er namelijk door dat volgens belanghebbendes aangifte sprake is van een bedrag aan persoonsgebonden aftrek dat niet in aanmerking kan worden genomen in het desbetreffende jaar en dat de inspecteur vervolgens bij de aanslag een zodanig lager bedrag aan persoonsgebonden aftrek accepteert dat geen sprake meer is van een bedrag aan persoonsgebonden aftrek dat niet in aanmerking kan worden genomen als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet IB 2001. In elk geval in een dergelijke situatie ligt in de aanslag besloten de beschikking dat het bedrag van de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek in dat jaar nihil bedraagt (vgl. HR 16 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU8169, BNB 2006/73).
2.4.
Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over het bedrag dat als uitgaven voor woningaanpassingen in aanmerking kan worden genomen. Het compromis houdt in dat – ten opzichte van het nadere standpunt van de inspecteur in het verweerschrift – het bedrag nog verder wordt verhoogd met € 9.000, en dat de overige uitgaven (€ 9.646) niet in aanmerking worden genomen.
2.5.
Uit het compromis ter zitting volgt dat de uitgaven voor woningaanpassingen, met inachtneming van de correctie voor waardevermeerdering als bedoeld in artikel 6.17, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 (die € 20.000 bedraagt, naar tussen partijen niet in geschil is), worden vastgesteld op € 36.661. Het totaal aan persoonsgebonden aftrek wordt hierdoor vastgesteld op € 38.191. Het aftrekbare bedrag minus de drempel van € 604 wordt hierdoor € 37.587. De persoonsgebonden aftrek kan, gelet op het in 2.1 vermelde bruto box 1-inkomen en bruto box 3-inkomen, slechts in aanmerking worden genomen voor een bedrag van € 27.392. Hierdoor resteert een bedrag van € 10.195 aan niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.7.
Tevens hebben partijen ter zitting overeenstemming bereikt over de proceskosten, te weten dat belanghebbende de kosten in beroep vergoed krijgt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn aldus vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 9 september 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.