In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omzettingsvergunning voor kamergewijze verhuur. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op 15 mei 2014 de vergunning had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de verlening van de vergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat. De rechtbank stelde vast dat de overwegingen van het college te algemeen waren en niet specifiek genoeg ingingen op de situatie ter plaatse. Bovendien was het percentage van kamergewijze verhuur dat door het college was genoemd, onjuist. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 974,=.
De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de aanvraag voor de omzettingsvergunning de leefbaarheid in de omgeving van de woonruimte betrokken moet worden. De rechtbank concludeerde dat het college niet had aangetoond dat de verlening van de vergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu. De uitspraak van de rechtbank is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.