ECLI:NL:RBZWB:2015:5579

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
C/02/297897 / HA RK 15-74
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/297897 / HA RK 15-74
Beschikking van 20 augustus 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.D. van Bruggen,
en

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbenden,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex. art. 4:134 BW, ter griffie ingekomen op 17 april 2015, met producties genummerd 1 tot en met 4,
- de brief van de zijde van verzoeker, ter griffie ingekomen op 27 mei 2015,
- de brief van de zijde van verzoeker met één productie, ter griffie ingekomen op 16 juli 2015,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 23 juli 2015.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot opheffing van de aan verzoeker opgelegde testamentaire last als bedoeld in artikel 4:134 BW.

3.De beoordeling

3.1.
Vast staat dat op 7 juli 2014 de heer [naam overledene] (hierna: [overledene] ), oom van verzoeker, is overleden. [overledene] heeft bij testament van 5 mei 2003 over zijn nalatenschap beschikt. Ingevolge voornoemd testament is verzoeker tot enige en algehele erfgenaam benoemd.
3.2.
In dit testament is het volgende opgenomen:
Last
Ik leg aan genoemde heer [verzoeker] de last op om aan ieder van zijn kinderen renteloos schuldig te erkennen, uit te betalen na het overlijden van hemzelf, een gedeelte van zijn erfdeel en wel zodanig berekend, dat de top van de contante verkrijging van de kinderen van genoemde heer [verzoeker] met een niet hoger percentage wordt belast dan de top van de verkrijging van genoemde heer [verzoeker] , rekening houdend met deze last.
Ik verbind aan deze last de beperking dat de lastbevoordeelden geen enkel ander recht zullen hebben dan het recht van opeising na het overlijden van genoemde heer [verzoeker] . Ik verzoek genoemde heer [verzoeker] de successierechten, verschuldigd door zijn kinderen, aan hen voor te schieten. Indien een of meer kinderen van genoemde heer [verzoeker] voor of tegelijk met mij mochten komen te overlijden, met achterlating van afstammelingen, dan zullen deze afstammelingen in de plaats van het overleden kind van genoemde heer [verzoeker] treden, staaksgewijs met toepassing van de regelen van plaatsvervulling, evenals bij erfrecht bij versterf, zodat deze plaatsvervulling gaat voor aanwas.”.
3.3.
Verzoeker verzoekt om hetgeen in het testament onder ‘last’ is vermeld, welke in juridische kringen bekend is onder de naam “ik-opa-clausule”, op te heffen op grond van artikel 4:134 BW. Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt verzoeker dat deze clausule in het testament is opgenomen met het doel erfbelasting te besparen. Nu per 1 januari 2010 de tekst van artikel 10 van de Successiewet 1956 (hierna: Sw) ingrijpend is gewijzigd, brengt dit mee dat de vorderingen van de kinderen van verzoeker, belanghebbenden sub 1 en 2, bij zijn overlijden alsnog, voor de heffing van erfbelasting, als een fictieve verkrijging krachtens erfrecht worden aangemerkt. Uit de als productie 4 bij verzoekschrift overgelegde berekening van de notaris en de bij faxbericht d.d. 16 juli 2015 overgelegde herberekening, blijkt dat toepassing van de ik-opa-clausule in onderhavige zaak vóór de wetswijziging van art. 10 Sw een erfbelastingvoordeel opleverde van in totaal € 5.408,00. Na de wetswijziging van artikel 10 Sw betekent uitvoering van de ik-opa-clausule dat twee keer erfbelasting betaald moet worden, één keer bij het overlijden van [overledene] (€ 48.880), en één keer bij het overlijden van [verzoeker] , over de nominale waarde van de (fictieve) verkrijgingen van belanghebbenden sub 1 en 2 (in totaal € 51.280,00). In plaats van een belastingvoordeel op te leveren wordt door de wetswijziging na toepassing van de ik-opa-clausule juist meer erfbelasting betaald, als gevolg van de dubbele heffing. De notaris is er bij bovenstaande berekening van uitgegaan dat onderhavige ik-opa-clausule opgenomen in het testament van [overledene] valt onder artikel 10 lid 1 Sw, en niet onder het negende lid van dat artikel, omdat er sprake zou zijn van een testamentaire last.
3.4.
Verzoeker brengt ter zitting naar voren dat de gevolgen van de toepassing van het gewijzigde artikel 10 Sw nooit de bedoeling van zijn oom [overledene] is geweest. Zijn oom heeft ten tijde van het opstellen van zijn testament vertrouwd op het advies van de notaris voor het opnemen van de ik-opa-clausule. Hij wilde zijn nabestaanden, verzoeker en zijn kinderen, zo goed mogelijk achterlaten. [overledene] zelf is nooit op de hoogte geweest van de wetswijziging van artikel 10 Sw en van hem kon, gezien zijn gezondheidstoestand op dat moment, ook niet meer verwacht worden dat hij van de wetswijziging, en de gevolgen daarvan, op de hoogte was. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat aanpassing van het testament op dit punt bewust achterwege is gelaten. Verzoeker is ervan overtuigd dat [overledene] , indien hij wel had geweten van de gevolgen van de in zijn testament opgenomen ik-opa-clausule door de wijziging van artikel 10 Sw, zijn testament op dit punt had aangepast. Gelet op het voorgaande stelt verzoeker dat de uitvoering van de testamentaire last bij de huidige stand van de fiscale wetgeving niet met de bedoelingen van erflater overeenstemt en, mede in aanmerking nemend dat een wijziging van artikel 10 Sw ten tijde van het maken van het testament niet was te voorzien, een ongewijzigde instandhouding van de ik-opa-clausule, uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belagen, onrechtvaardig zou zijn.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 4:134 lid 1 sub a BW is bepaald dat de rechter op verzoek van degene op wie de testamentaire last rust deze last kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk op kan heffen, op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden, welke van dien aard zijn dat de ongewijzigde instandhouding van de last, uit een oogpunt van de daarbij betrokken persoonlijke en maatschappelijke belangen, ongerechtvaardigd zou zijn.
3.6.
Allereerst moet worden vastgesteld of de ik-opa-clausule zoals in het testament is opgenomen kan worden gekwalificeerd als een last zoals bedoeld in artikel 4:130 BW. De notaris is daarvan, bij de berekening van de fiscale gevolgen van de ik-opa-clausule na wetswijziging van artikel 10 Sw, uitgegaan, nu de ik-opa-clausule in het testament van [overledene] is opgenomen onder het kopje ‘Last’.
3.7.
In artikel 4:130 BW is bepaald dat een testamentaire last een uiterste wilsbeschikking is waarin de erflater aan de gezamenlijke erfgenamen of aan een of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat. Anders dan bij een legaat ontstaat er geen vorderingsrecht jegens een of meer erfgenamen of legatarissen. Ingevolge artikel 4:117 BW is een legaat immers een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent. Bij de bepaling of sprake is van een last of van een legaat is dan ook van doorslaggevend belang of erflater een vorderingsrecht heeft toegekend. De vraag of aan belanghebbenden een vorderingsrecht is toegekend is afhankelijk van de wil van de erflater. In geval van twijfel of een erflater beoogd heeft een vorderingsrecht toe te kennen, zal de uiterste wilsbeschikking dienen te worden uitgelegd, waarbij als uitgangspunt mag worden genomen dat een erflater dit in de regel beoogt, tenzij de onthouding van een vorderingsrecht in het testament uitdrukkelijk is bepaald of anderszins daaruit voortvloeit (zie
Kamerstukken II1962-63, 3771, nr. 6, p. 79). Dit betekent dat ondanks de formulering van testamentaire last, toch sprake kan zijn van een legaat (Hof Leeuwarden 26 januari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL2814).
3.8.
Gelet op de bewoordingen van de ik-opa-clausule opgenomen in het testament van [overledene] en de toelichting van de belanghebbenden ter zitting is de rechtbank van oordeel dat [overledene] de wil had om een vorderingsrecht toe te kennen aan de kinderen van verzoeker. Uit de bewoordingen “
Ik verbind aan deze last de beperking dat de lastbevoordeelden geen enkel ander recht zullen hebben dan het recht van opeising na het overlijden van genoemde heer [verzoeker] ”blijkt immers dat de kinderen van verzoeker een vorderingsrecht op verzoeker verkrijgen dat zij na zijn overlijden kunnen opeisen.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de ik-opa-clausule zoals opgenomen in het testament van [overledene] , ondanks het feit dat deze is opgenomen onder het kopje ‘Last’, als legaat moet worden aangemerkt, nu [overledene] aan de kinderen van verzoeker een vorderingsrecht heeft toegekend. De rechtbank zal het verzoek van verzoeker, tot opheffing van de testamentaire last, dan ook afwijzen, nu geen sprake is van een testamentaire last.
3.10.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat bij de berekening van de notaris die verzoeker heeft overgelegd geen toepassing is gegeven aan het negende lid van artikel 10 Sw. Wanneer dit artikellid wel wordt toegepast in het onderhavige geval dienen de kinderen van verzoeker na zijn overlijden alleen erfbelasting te betalen over het gedeelte van de nominale waarde van hun (totale) vorderingen die de waarde van de contante waarde (de erfrechtelijke verkrijging van verzoeker) overstijgt. Ook in dit geval wordt twee maal erfbelasting geheven, maar zal bij de tweede heffing, bij het overlijden van verzoeker, belasting worden geheven over een substantieel lager bedrag dan in de berekening die verzoeker heeft overgelegd, immers enkel over het surplus. Uit de parlementaire geschiedenis van het amendement nr. 68, dat het negende lid van artikel 10 Sw betreft, valt op te maken dat dit artikellid van toepassing is in geval van een legaat onder opschortende tijdsbepaling, waar in het onderhavige geval sprake van is (gewijzigd amendement,
Kamerstukken II2009/10, 31 930, nr. 68, p. 5 en nadere memorie van antwoord,
Kamerstukken I2009/10, 31 930, nr. F, p. 8.).

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Visser en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2015. [1]

Voetnoten

1.type: EB