Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser was sinds 2001 werkzaam bij de Penitentiaire Inrichting te Tilburg (PI), laatstelijk in de functie van Senior Penitentiair Inrichtingswerker.
Op 1 juni 2014 heeft eiser zijn tas voor controle aangeboden bij de ingang van de PI. Op het bagagedoorlichtapparaat was in eisers tas een op een vuurwapen lijkend voorwerp te zien. Nadat eiser hiermee is geconfronteerd, heeft hij de PI met zijn tas verlaten om het voorwerp uit zijn tas te verwijderen. Volgens eiser betrof het een op een vuurwapen lijkende aansteker, die bij een verhuizing in zijn tas terecht was gekomen.
Eiser heeft diezelfde dag te horen gekregen dat hij in verband met dit incident met onmiddellijke ingang is geschorst. Dit is bevestigd bij besluit van 2 juni 2014. Bij dit besluit is aan eiser ook de toegang tot de PI ontzegd.
Vervolgens heeft Bureau Integriteit een onderzoek uitgevoerd naar het incident. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 7 oktober 2014.
Bij brief van 23 oktober 2014 heeft de minister aan eiser laten weten dat hij van plan is om eiser de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen.
Bij besluit van 17 november 2014 (primair besluit) heeft de minister aan eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
Bij het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
2. De minister stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Eiser heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De minister legt hier drie punten aan ten grondslag. (1) Eiser wilde een op een vuurwapen lijkend voorwerp de PI mee naar binnen nemen. (2) Eiser heeft bewust tegenstrijdige verklaringen afgelegd over dit incident. (3) Hij heeft gehandeld in strijd met instructies en algemeen geldende normen. Het plichtsverzuim kan volledig aan eiser worden toegerekend. Het strafontslag is evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, het volgende aan. De minister heeft ten onrechte het procesdossier niet tijdig naar de gemachtigde van eiser gestuurd. De minister is hierdoor onzorgvuldig te werk gegaan voor wat betreft de behandeling en afwikkeling van het bezwaarschrift. Eiser heeft zich niet schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Er is niet gebleken dat er sprake was van wapenbezit. Ook het openbaar ministerie heeft niet geconcludeerd dat er hiervan sprake was. De verklaringen die eiser heeft afgelegd, zijn niet onjuist of onbetrouwbaar. Hij heeft ook geen gedragscode overtreden.
4. Eiser is bij brief van 16 januari 2015 uitgenodigd voor een hoorzitting op 3 februari 2015. Eisers gemachtigde heeft op 27 januari 2015 een brief naar de minister gestuurd. In deze brief geeft hij aan dat hij nog geen dossier of verweerschrift heeft ontvangen. Volgens de gemachtigde wordt het hem daarom onmogelijk gemaakt om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Dit is volgens de gemachtigde dan ook de reden dat er niemand bij de hoorzitting aanwezig zal zijn. Eisers gemachtigde verzoekt de minister nogmaals om het dossier (en zo mogelijk het verweerschrift) toe te zenden, hem daarbij een termijn te gunnen om daarop te reageren en de mogelijkheid van een hoorzitting open te houden. De minister heeft niet op dit verzoek gereageerd en heeft de hoorzitting door laten gaan op de geplande datum.
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers gemachtigde het bezwaardossier pas op 27 januari 2015 heeft ontvangen. Van de zijde van de minister is ter zitting nog gesteld dat de gemachtigde reeds eerder over het onderzoeksrapport beschikte, maar dit is niet aannemelijk gemaakt. Tussen de ontvangst van het dossier en de hoorzitting van 3 februari 2015 zitten vier werkdagen. De rechtbank acht dit aan de krappe kant als de gemachtigde de zaak nog inhoudelijk dient te bespreken met eiser. Weliswaar geldt er in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen (fatale) termijn voor het toezenden van het bezwaardossier, maar
de minister is wel gehouden om de stukken op een zodanig tijdstip toe te zenden dat eiser en zijn gemachtigde voldoende gelegenheid hebben om de gronden van bezwaar aan te vullen en zich voor te bereiden op een hoorzitting. In dit verband wijst de rechtbank ook op de termijnen die in artikel 7:4 van de Awb zijn gesteld, te weten dat tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen worden ingediend en dat het bestuursorgaan de stukken voorafgaand aan het horen ten minste een week ter inzage moet leggen. Gelet op de inhoud van de brief van 27 januari 2015 had het op de weg van de minister gelegen om eisers gemachtigde een nadere termijn te gunnen om aanvullende gronden van bezwaar in te dienen en te informeren of er behoefte bestond aan een hoorzitting op een later tijdstip. Door dit na te laten heeft de minister gehandeld in strijd met het beginsel van fair play.
De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde het dossier op 27 januari 2015 heeft ontvangen. Dit betekent dat eiser en zijn gemachtigde – in de aanloop naar de behandeling van het beroep – wel voldoende gelegenheid hebben gehad om de zaak te bespreken en een inhoudelijk standpunt in te nemen over het strafontslag. De omstandigheid dat eiser volgens zijn gemachtigde sinds medio mei 2015 om hem moverende redenen is ondergedoken en eisers gemachtigde hem ook niet meer heeft kunnen bereiken, maakt dit niet anders. Het is aan eiser om zich beschikbaar te houden voor contacten met zijn gemachtigde en de behandeling van het door hem ingestelde beroep.
Gelet hierop zal de rechtbank, anders dan eiser heeft verzocht, niet volstaan met een ‘kale’ vernietiging met een opdracht aan de minister om opnieuw op de bezwaren te beslissen, maar zal zij de zaak inhoudelijk beoordelen om te komen tot finale geschilbeslechting.
6. Artikel 80 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR is ontslag één van de disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd.
7. Ter beoordeling van de rechtbank ligt het onvoorwaardelijk strafontslag van eiser voor.
8. De rechtbank stelt vast dat de minister eiser disciplinair heeft ontslagen omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank dient eerst te beoordelen of de aan eiser verweten gedragingen voldoende vast zijn komen te staan.
Op een vuurwapen lijkend voorwerp
9. De minister werpt aan eiser tegen dat hij op 1 juni 2014 een op een vuurwapen lijkend voorwerp de PI mee naar binnen wilde nemen.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op 1 juni 2014 een op een vuurwapen lijkend voorwerp in zijn tas had zitten. Eiser heeft de tas aangeboden bij het bagagedoorlichtapparaat bij de ingang van de PI. Eiser had derhalve de intentie om de tas met inhoud mee naar binnen te nemen. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat eiser een op een vuurwapen lijkend voorwerp mee de PI in wilde nemen.
De gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het voorwerp niet binnen is geweest, omdat deze bij de ingangscontrole is waargenomen en eiser het voorwerp vervolgens uit zijn tas heeft gehaald. De rechtbank overweegt dat het daadwerkelijk mee naar binnen nemen van het voorwerp ook niet aan eiser is tegengeworpen, zodat het beroep op dit punt niet kan slagen.
Afleggen tegenstrijdige verklaringen
11. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser bewust tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over (onder meer) het gebruik van zijn mobiele telefoons op de dag van het incident.
12. Eiser heeft verklaard dat hij die dag met de auto door zijn schoonzoon [naam persoon] was afgezet bij de PI. Volgens eiser was hij dus niet zelf met de auto naar de PI gekomen.
De rechtbank stelt echter vast dat de portier [naam persoon] heeft verklaard dat, nadat zij een op een vuurwapen lijkend voorwerp in de tas van eiser op de scherm had waargenomen en zij eiser daarmee had geconfronteerd, eiser tegen haar zei dat hij de “aansteker” in zijn auto zou gaan leggen. Dit alles is ook waargenomen door de aanwezige tweede portier [naam persoon] ; zij heeft verklaard, voor zover thans van belang, dat zij heeft gehoord dat eiser tegen [naam persoon] heeft gezegd dat hij de aansteker naar zijn auto zou brengen.
Eiser heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat twee portiers onafhankelijk van elkaar een andere lezing hebben van het gesprek dat bij de ingang heeft plaatsgevonden.
13. Verder heeft eiser op 28 augustus 2014 het volgende verklaard:
“ Mijn schoonzoon […] heeft mij die ochtend afgezet bij de PI. […] Toen ik geattendeerd werd op het voorwerp in mijn tas heb ik direct de tas van de band genomen en naar buiten gelopen. […] Ik ben naar de fietsenstalling gelopen, ik heb in de fietsenstalling mijn telefoon gepakt en heb mijn schoonzoon gebeld. De schoonzoon was nog in de buurt en is teruggekeerd. […] Ik heb mijn telefoon nadat ik was afgezet door mijn schoonzoon in de fietsenstalling in een kluisje gelegd. […] Ik heb twee telefoons, ik heb met de sim kaart van Lebara mijn schoonzoon gebeld.”
Uit het dossier komt naar voren dat eisers schoonzoon op 1 juni 2014 gebruik maakte van een Samsung met telefoonnummer [telefoonnummer] . Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar het telefoonverkeer van dit nummer op 1 juni 2014 tussen 00:00 uur en 23:59 uur. In die periode werd er alleen maar gebruikt gemaakt van het GPRS-WAP netwerk (internetgebruik) om 00:01:34 uur, 12:45:03 uur en 20:31:54 uur. Uit het onderzoek is gebleken dat er op 1 juni 2014 geen in- en uitgaande gesprekken of in- en uitgaande sms-berichten zijn geweest. Dit betekent dat eisers verklaring over het bellen met zijn schoonzoon voor het afgeven van het voorwerp en zijn mobiele telefoons niet strookt met de bevindingen van het onderzoek. Eiser heeft geen verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid.
14. Naar het oordeel van de rechtbank levert het samenstel van de aan eiser verweten gedragingen ernstig plichtsverzuim op. De rechtbank is niet gebleken dat het plichtsverzuim eiser niet ten volle kan worden toegerekend. De minister was dus bevoegd om aan eiser een disciplinaire straf op te leggen.
Evenredigheid disciplinaire straf
15. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of de opgelegde straf van ontslag onevenredig is aan de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
16. De rechtbank overweegt dat eiser een op een vuurwapen lijkend voorwerp mee de PI in wilde nemen en dat eiser in het vervolg van dit ernstige incident onjuiste of tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, met name over het telefonisch contact met zijn schoonzoon, en dat hij onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over het incident. Hiermee heeft hij in ernstige mate afbreuk gedaan aan zijn betrouwbaarheid. Dit terwijl eiser werkzaam was in een omgeving waarin de medewerkers, mede gezien de aanwezige veiligheidsrisico’s, onvoorwaardelijk op elkaar aan moeten kunnen. Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim acht de rechtbank derhalve de opgelegde straf van onvoorwaardelijk strafontslag niet onevenredig aan dit verzuim.
17. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
18. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en wegingsfactor 1).