Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 augustus 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 11 november 2014, ter gelegenheid waarvan door mr. Van Leeuwen bij brief van 22 en 28 oktober 2014 en door de curator bij akte nog diverse producties in het geding zijn gebracht.
2.De feiten
3.Het geschil
- voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is ingevolge (primair) art. 2:248 BW, en/of (subsidiair) art. 2:9 BW, en/of (meer subsidiair) art. 6:162 BW voor het tekort in het faillissement van Bos en Duin B.V., voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, voorlopig begroot op totaal € 6.793.233,51, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2011 tot de dag van de algehele voldoening;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan de curator van de schade ter hoogte van voormeld faillissementstekort, vermeerderd met voormelde wettelijke rente;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de nakosten.
Na januari 2011 heeft [gedaagde] zich feitelijk niet meer met de vennootschap bemoeid. Hij heeft de activa verkocht en een lege vennootschap achtergelaten, terwijl de afspraken en contracten met derden gewoon doorliepen. Hij heeft deze crediteuren in het ongewisse gelaten en kosten laten maken. Hij wist of had moeten begrijpen dat de vennootschap niet aan de verplichtingen kon voldoen en geen verhaal zou bieden. Hij heeft gehandeld in strijd met wat van een redelijk denkend bestuurder mag worden verwacht (artikel 2:9 BW). Dit is tevens onrechtmatig op grond van artikel 6:162 BW.
4.De beoordeling
- griffierecht € 1.519,00
- salaris advocaat