Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv van de zijde van De Cloedt
- het vonnis in incident van 17 juni 2015
2.Het geschil
De Cloedt stelt recht en belang te hebben om over deze stukken te beschikken, (1) teneinde in dit geding, voorzien van alle relevante informatie, het door hem gedane beroep op zelfrealisatie te kunnen stipuleren, en teneinde te kunnen aantonen dat de onteigening zoals deze door de Staat is gevorderd, niet noodzakelijk is c.q. onrechtmatig is, en (2) ten behoeve van de lopende gerechtelijke ontpachtingsprocedure.
Subsidiair verzoekt De Cloedt om toepassing te geven aan artikel 22 Rv en de Staat te bevelen de stukken als hiervoor bedoeld over te leggen.
3.3. De beoordeling
Voor toewijzing van de vordering op grond van dit artikel moet voldaan zijn aan drie voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn voorganger partij is. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
Voor zover De Cloedt verzoekt de Staat op grond van artikel 22 Rv te bevelen de verzochte stukken over te leggen overweegt de rechtbank als volgt. De rechter is op grond van dit artikel bevoegd om (één van) partijen te bevelen nadere informatie te verschaffen. De rechtbank ziet echter op basis van hetgeen thans is gesteld geen aanleiding de Staat een dergelijk bevel te geven.