ECLI:NL:RBZWB:2015:5431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
C-02-298769 - HA ZA 15-299
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in contracten bij onteigening en afwijzing op formele gronden

In deze zaak vordert de eigenaar van de te onteigenen gronden, Géry Jacques John Edmond Leopold Prosper de Cloedt, inzage in contracten die de Staat der Nederlanden heeft gesloten met andere overheden en pachters. De Cloedt stelt dat hij deze informatie nodig heeft om zijn beroep op zelfrealisatie te onderbouwen en aan te tonen dat de onteigening niet noodzakelijk is. De Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Economische Zaken, heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. De rechtbank heeft de vordering van De Cloedt afgewezen op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelt dat De Cloedt geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken, omdat deze geen rechtsbetrekking betreffen waarbij hij partij is. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is om de Staat te bevelen de stukken over te leggen op grond van artikel 22 Rv. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vordering van De Cloedt wordt afgewezen en dat de zaak op de rol komt voor het bepalen van een datum voor pleidooi in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/298769 / HA ZA 15-299
Vonnis in incident van 8 juli 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten mr. M. Rus-van der Velde en mr. M. Heerings te ’s-Gravenhage,
tegen
GÉRY JACQUES JOHN EDMOND LEOPOLD PROSPER DE CLOEDT,
wonende te Verbier, Zwitserland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.F. de Groot te Amsterdam,
en
ANDRE JEROME IRENE VERBIST,
wonende te Kieldrecht, België,
interveniënt,
advocaat mr. W.M. Bijloo te Middelharnis.
Partijen zullen hierna de Staat, De Cloedt en Verbist worden genoemd.

1.De procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv van de zijde van De Cloedt
  • het vonnis in incident van 17 juni 2015

2.Het geschil

2.1.
De Cloedt vordert dat de Staat wordt veroordeeld om alle (concept)overeenkomsten die de Staat ter zake de Hedwigepolder heeft gesloten met andere zakelijk en persoonlijk rechthebbenden, waaronder het Waterschap Scheldestromen, de Stichting het Zeeuws Landschap, Delta N.V., Evides NV en de pachters over te leggen, met de bepaling dat De Cloedt na ontvangst van deze stukken in de gelegenheid wordt gesteld zijn verweer tegen het in hoofdzaak gevorderde des nodig te wijzigen of aan te vullen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
De Cloedt stelt recht en belang te hebben om over deze stukken te beschikken, (1) teneinde in dit geding, voorzien van alle relevante informatie, het door hem gedane beroep op zelfrealisatie te kunnen stipuleren, en teneinde te kunnen aantonen dat de onteigening zoals deze door de Staat is gevorderd, niet noodzakelijk is c.q. onrechtmatig is, en (2) ten behoeve van de lopende gerechtelijke ontpachtingsprocedure.
Subsidiair verzoekt De Cloedt om toepassing te geven aan artikel 22 Rv en de Staat te bevelen de stukken als hiervoor bedoeld over te leggen.
2.2.
De Staat heeft geen verweer gevoerd.

3.3. De beoordeling

3.1.
Ten aanzien van de vordering op grond van artikel 843a Rv wordt als volgt overwogen.
Voor toewijzing van de vordering op grond van dit artikel moet voldaan zijn aan drie voorwaarden: (1) degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn voorganger partij is. Indien aan deze drie voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven indien (a) een gewichtige reden zich daartegen verzet of (b) redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtspleging ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
3.2.
De door De Cloedt verzochte stukken betreffen blijkens zijn eigen stellingen geen rechtsbetrekking waarbij De Cloedt partij is. Nu aan de hiervoor onder (3) genoemde voorwaarde niet is voldaan, moet de vordering reeds om die reden worden afgewezen.
Voor zover De Cloedt verzoekt de Staat op grond van artikel 22 Rv te bevelen de verzochte stukken over te leggen overweegt de rechtbank als volgt. De rechter is op grond van dit artikel bevoegd om (één van) partijen te bevelen nadere informatie te verschaffen. De rechtbank ziet echter op basis van hetgeen thans is gesteld geen aanleiding de Staat een dergelijk bevel te geven.

4.4. De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering van De Cloedt af,
in de hoofdzaak
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 juli 2015 voor het bepalen van een datum voor pleidooi,
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en mr. J.A. van Voorthuizen en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2015. [1]

Voetnoten

1.FM